Ter beschikking gestelde leaseauto is geen onvoorwaardelijke arbeidsvoorwaarde
Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch oordeelde in een recent arrest dat een aan een werknemer ter beschikking gestelde leaseauto geen onvoorwaardelijke arbeidsvoorwaarde is.
Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch oordeelde in een recent arrest dat een aan een werknemer ter beschikking gestelde leaseauto geen onvoorwaardelijke arbeidsvoorwaarde is.
Het arbeidsrecht en de transportsector is en blijft een interessante combinatie. Eerder dit jaar heeft de rechter nog geoordeeld dat Hongaarse chauffeurs toch echt recht hebben op het loon dat volgens de cao Beroepsgoederenvervoer geldt en niet het veel lagere, Hongaarse loon. Vaak worden dergelijke ‘voorbeeldzaken’ niet gewezen, maar dat wil niet zeggen dat het niet ‘leeft’ in de transportsector. Laatstelijk kreeg een transportbedrijf namelijk de deksel op zijn neus en werden alle vorderingen van de werknemer toegewezen. Wat was er aan de hand?
De Inspectie voor Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) beschikt over bevoegdheden zodat zij onderzoek kunnen doen naar de naleving van de wetten waarop zij toezicht houden. Een niet onbelangrijke bevoegdheid betreft de medewerkingsplicht. Op grond van de medewerkingsplicht moet een ieder meewerken aan onderzoeken van toezichthouders zoals de IGJ. Het recht stelt echter, zoals een recente uitspraak van de Raad van State in het faillissementsdossier van MC IJsselmeerziekenhuizen illustreert, grenzen aan die medewerkingsplicht.
Onlangs deed de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland een interessante uitspraak over een aanwijzing die de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (hierna: IGJ) heeft opgelegd aan een zorgaanbieder waar verschillende zorgentiteiten bij aangesloten zijn. De uitspraak van de kortgedingrechter roept een aantal vragen op over de juridisch verantwoordelijkheid van jeugdhulpaanbieders die de feitelijke zorgverlening laten uitvoeren door andere entiteiten binnen hun groep.
De Afdeling bestuursrechtspraak legt uit dat het in het kader van een goede ruimtelijke ordening nodig kan zijn om bestaand gebruik aan banden te leggen met voorwaardelijke verplichtingen.
Binnen het bestuursrechtelijk gezondheidsrecht luisteren de regels nauw. Belanghebbenden moeten tijdig bezwaar aantekenen tegen bestuursrechtelijke besluiten indien zij het niet met die besluiten eens zijn. Besluiten krijgen immers na zes weken formele rechtskracht waardoor het niet meer mogelijk is tegen die besluiten op te komen. Wie als belanghebbende kan worden aangemerkt en vanaf welk moment de bezwaartermijn gaat lopen zijn in dit kader belangrijke vragen. Een recente uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland illustreert hoe belangrijk het is om, ook in het sociaal domein, een goede basiskennis van het bestuursprocesrecht te hebben.
In de (kersverse) gemeente Eemsdelta heeft het college van B&W een maatwerkvoorziening individuele begeleiding verstrekt aan een cliënt in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb). Het betreffende pgb was gebaseerd op het tarief dat de gemeente voor het sociaal netwerk hanteert, een lager tarief dan de kostprijs voor ‘professionele zorg’ betaalt. De cliënt tekent tegen dit besluit bezwaar aan. De cliënt koopt weliswaar bij zijn moeder zorg in, maar zijn moeder is in dit geval tevens een professioneel zorgverlener. In deze uitspraak verduidelijkt de Centrale Raad van Beroep (hierna: Raad) dat een professionele zorgverlener geen aanspraak maakt op het ‘professionele’ uurtarief indien die zorgverlener tot het sociale netwerk van de cliënt behoort.
In de blogreeks pensioen bij overnames gaan wij in op de verschillende pensioenrechtelijke aspecten die aan bod komen bij een fusie of overname. Het wettelijke regime en het belang van boekenonderzoek zijn hierbij al de revue gepasseerd.
Het Hof Amsterdam heeft geoordeeld dat er tussen het digitale platform Helpling en de via hen werkzame schoonmakers een uitzendovereenkomst bestaat. Na Deliveroo en Uber, wordt dus ook Helpling teruggefloten door de rechter. Is de platformwereld nu definitief haar flexibele karakter kwijt? Van speldenprikjes lijken we in ieder geval niet meer te kunnen spreken…
Bij de vaststelling van een wijzigingsplan dient in beginsel de aanvaardbaarheid van alle nieuwe planologische mogelijkheden te worden beoordeeld, niet alleen die van de ontwikkeling ten aanzien waarvan om een wijziging is verzocht. Dat blijkt uit een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 15 september 2021.
Uit een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 15 september 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:2085) blijkt eens te meer dat initiatiefnemers en bestuursorganen goed moeten opletten als bij de verlening van een natuurvergunning gebruikt wordt gemaakt van extern salderen.
In blog twee van deze blogreeks over pensioen bij overnames zijn wij ingegaan op het wettelijk regime in het geval de overname kwalificeert als een overgang van onderneming.