Inwerkingtreding Omgevingswet opnieuw uitgesteld
De inwerkingtreding van de Omgevingswet wordt uitgesteld tot na 1 januari 2021. Dat schrijft de minister voor Wonen en Milieu in haar brief van 1 april 2020 aan de Tweede Kamer.
De inwerkingtreding van de Omgevingswet wordt uitgesteld tot na 1 januari 2021. Dat schrijft de minister voor Wonen en Milieu in haar brief van 1 april 2020 aan de Tweede Kamer.
De inwerkingtreding van de Omgevingswet is uitgesteld tot na 1 januari 2021. Toekomstige onteigeningsverzoeken zullen hierdoor voorlopig nog onder de huidige Onteigeningswet worden afgehandeld.
De Wet Bibob, voluit de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, staat in de Haagse schijnwerpers. Deze wet vormt voor het kabinet een belangrijke pijler in de strijd tegen (georganiseerde) ondermijnende criminaliteit. Op de slotdag van 2019 signaleer ik daarom enkele recente ontwikkelingen.
Eind november heeft minister Van Veldhoven de Tweede Kamer geïnformeerd over de voortgang van de Omgevingswet. De minister geeft aan dat het nog steeds wenselijk en mogelijk is dat de Omgevingswet per 1 januari 2021 in werking treedt.
In de Omgevingswet is nu een hoofdstuk opgenomen over Grondexploitatie. Dat hoofdstuk is achterhaald met het wetsvoorstel Aanvullingswet grondeigendom. In de plaats van grondexploitatie krijgen we alleen nog te maken met het instrument van kostenverhaal. Wat betekent dat voor u?
De Omgevingswet en onderliggende AMvB’s staan al een tijd in de steigers. Nu is ook de onder de AMvB’s liggend ontwerp-Omgevingsregeling gereed. Deze is tot en met 8 maart 2019 in consultatie. Iedereen die dat wil kan in deze periode reageren op het ontwerp van de regeling. De regeling is bedoeld voor alle partijen die actief zijn in de fysieke leefomgeving: burgers, bedrijven en overheden.
Er is de laatste jaren veel rechtspraak verschenen over de mogelijkheden en wijze van compensatie in natura. In dit artikel bespreek ik de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van 17 oktober 2018, over planschade in het Utrechtse stadsdeel Leidsche Rijn. Deze uitspraak is interessant omdat de Afdeling een nieuwe benadering introduceert: die van de kans dat de schade in de toekomst wordt weggenomen.
Hoe moet de voorrangsregeling van artikel 7.16 Waterwet worden uitgelegd in het geval van een verzoek om planschadevergoeding vanwege de dubbelbestemming "Tijdelijke waterberging"? De Afdeling legt in deze uitspraak dat artikel 7.16 een voorrangsregeling bevat die inhoudt dat indien een belanghebbende een schadevergoeding als bedoeld in artikel 7.14, eerste lid, Waterwet vraagt of kan vragen, afdeling 6.1 van de Wro niet van toepassing is. In de uitspraak komt verder het normaal maatschappelijk risico bij de aanwijzing als bergingsgebied aan de orde.
Rondom de fosfaatrechten heeft een voorzieningenrechter geoordeeld dat door een onvoorziene situatie een inschaarder een aanzienlijk voordeel heeft genoten, terwijl het houderschap van de dieren slechts 12 weken heeft geduurd. Bovendien dat een herverdeling van de fosfaatrechten op grond van de Meststoffenwet tot de mogelijkheden behoorde. De voorzieningenrechter komt aldus tot het voorlopig oordeel dat een redelijke toepassing van de in-/uitscharingsovereenkomst met zich meebrengt dat de fosfaatrechten conform de perioden van houderschap in diezelfde verhouding tussen partijen dienen te worden verdeeld.
Op 29 juni 2018 heeft de ministerraad groen licht gegeven voor de wetsvoorstellen voor de Invoeringswet Omgevingswet en de Aanvullingswet natuur Omgevingswet. Voornoemde wetsvoorstellen zijn inmiddels ook ingediend bij de Tweede Kamer. Bekend is dat de Omgevingswet tot een grootschalige wijziging van het omgevingsrecht zal leiden. Maar wat betekent deze wet concreet voor de regelingen met betrekking tot nadeelcompensatie en schadevergoeding bij gedoogplichten?
Als gevolg van de bestemming "groen" in een nieuw bestemmingsplan zijn de bebouwingsmogelijkheden van het perceel van Allibre komen te vervallen. In hoger beroep gaat het om de vraag of aan Allibre passieve risicoaanvaarding kan worden tegengeworpen. Eigenaar Allibre voerde aan dat de voorheen bestaande bouwmogelijkheden feitelijk niet konden worden gerealiseerd omdat het perceel sinds 2008 volledig door bebouwing is ingesloten, waardoor het perceel geen toereikende ontsluiting meer had.
De te onteigenen partij die geen klare wijn schenkt ten aanzien van huurders en pachters krijgt het deksel op de neus. Het zelfde geldt voor de te onteigenen partij die in de onderhandelingen zelf geen 'vraagprijs' op tafel legt.