Beperking lengte processtukken in hoger beroep toelaatbaar
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de beperkingen die in de procesreglementen van de gerechtshoven worden gesteld aan de lengte van processtukken in civiele zaken toelaatbaar zijn.
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de beperkingen die in de procesreglementen van de gerechtshoven worden gesteld aan de lengte van processtukken in civiele zaken toelaatbaar zijn.
Een algemene exoneratie in algemene voorwaarden kan ook uitkomst bieden voor een advocaat die in persoon wordt aangesproken op grond van onrechtmatige daad. Dit volgt uit een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.
De rechtbank Den Haag heeft in een recente uitspraak geoordeeld dat een smartengeldvergoeding aan een politieagent ter compensatie van PTSS is belast als loon. De vraag is of dat oordeel terecht is.
In een zaak die werd voorgelegd aan de Hoge Raad stond de vraag centraal of sprake is van ‘een prestatie’ in de zin van artikel 6:89 BW indien een advocaat niets (meer) heeft gedaan en daarmee of in dergelijke gevallen een succesvol beroep op schending van de klachtplicht mogelijk is.
Namens een zzp'er was cassatieberoep ingesteld tegen het arrest van het hof Arnhem-Leeuwarden van 10 december 2019 (ECLI:NL:GHARL:2019:10566) waarin het hof kortweg had geoordeeld dat de verzekeringsplicht bij verkeersongevallen van artikel 7:611 BW zoals die bestaat voor werknemers niet gold ten opzichte van zzp'ers. De Hoge Raad heeft dat cassatieberoep verworpen in het arrest van 17 september 2021. De Hoge Raad heeft de kwestie afgedaan op artikel 81 RO en dus geen nadere motivering gegeven.
Een bepaling in de polisvoorwaarden kan gekwalificeerd worden als algemene voorwaarde of als kernbeding. Uit een onlangs gepubliceerd arrest van het gerechtshof Amsterdam van 19 januari 2021 blijkt dat een na-u-clausule in de polisvoorwaarden als kernbeding kwalificeert. In de praktijk is het van groot belang om het onderscheid te begrijpen tussen enerzijds een algemene voorwaarde en anderzijds een kernbeding.
In september 2020 oordeelde de Hoge Raad dat zich bijzondere omstandigheden kunnen voordoen waaruit volgt dat wetenschap van een bestuurder niet zonder meer als wetenschap van de rechtspersoon heeft te gelden. Dit is onder meer relevant in het kader van verjaring.
Het hof ’s-Hertogenbosch besliste in maart 2019, na verwijzing door de Hoge Raad in één van de twee welbekende ‘7 juni 2013-arresten’, dat een schildersbedrijf gedeeltelijk aansprakelijk is voor de geleden schade als gevolg van de ziekte en het overlijden van een werknemer. Tegen dat arrest is cassatie ingesteld. In de recent gepubliceerde conclusie van de advocaat-generaal bij de Hoge Raad worden de overwegingen van het hof gevolgd en wordt geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep.
Bij de Hoge Raad lag onlangs de vraag voor of twee opeenvolgende schadestaatprocedures als één geding hebben te gelden voor de toepassing van artikel 236 Rv.
In deze blogreeks bespreek ik een aantal in het oog springende onderdelen van het Wetsvoorstel vereenvoudiging en modernisering bewijsrecht, dat onlangs is ingediend bij de Tweede Kamer.
In een recent arrest (15 mei 2020) heeft de Hoge Raad duidelijkheid geschapen over het moment van ontstaan en het moment van verjaren van regresvorderingen tussen verzekeraars, wanneer die regresvorderingen gebaseerd zijn op artikel 7:961 lid 3 BW. Het gaat daarbij om de situatie waarin een verzekeraar meer uitkeert dan hem aangaat. In dat geval heeft die verzekeraar volgens artikel 7:961 lid 3 BW verhaal op de andere tot uitkering verplichte verzekeraar, voor het bedrag dat hij te veel heeft uitgekeerd.