Hoge Raad schuift wettelijke verjaringsbepaling terzijde
In het hier te bespreken arrest (ECLI:NL:HR:2020:1310) gaat de Hoge Raad op een wel heel expliciete wijze voorbij aan een wetsartikel, omdat het artikel niet in het systeem van de wet past.
In het hier te bespreken arrest (ECLI:NL:HR:2020:1310) gaat de Hoge Raad op een wel heel expliciete wijze voorbij aan een wetsartikel, omdat het artikel niet in het systeem van de wet past.
In deze blogreeks bespreek ik een aantal in het oog springende onderdelen van het Wetsvoorstel vereenvoudiging en modernisering bewijsrecht, dat onlangs is ingediend bij de Tweede Kamer.
Na een uitvoerige internetconsultatieronde en na raadpleging van de Raad van State is afgelopen juni het ‘Wetsvoorstel vereenvoudiging en modernisering bewijsrecht’ ingediend bij de Tweede Kamer. Met het wetsvoorstel, dat is gebaseerd op een advies van de Expertgroep Modernisering Burgerlijk Bewijsrecht, wordt beoogd een aantal wijzigingen aan te brengen in het bewijsrecht in civiele zaken. De bedoeling van de minister met het voorstel is om te komen tot een snellere, flexibelere en effectievere geschiloplossing. Dit hangt samen met de onlangs ingevoerde vereenvoudigde (en versnelde) civiele procedure als zodanig.
Recentelijk lag bij de Hoge Raad de vraag voor of een uitlener, die eigenrisicodrager voor de Ziektewet is, verhaal mag nemen op de inlener voor door de uitlener gedane uitkeringen uit hoofde van arbeidsongeschiktheid. De Hoge Raad oordeelde ontkennend: ook een eigenrisicodrager moet artikel 52b Ziektewet tegen zich laten gelden en kan dus geen verhaal nemen op de inlener.
In beginsel hoeft een advocaat bij het verlenen van zijn diensten niet zonder meer rekening te houden met mogelijke belangen van derden. Een advocaat heeft de gerechtvaardigde belangen van zijn cliënt te behartigen en is partijdig. Niettemin kunnen zich omstandigheden voordoen waarin een advocaat rekening dient te houden met hem bekende of redelijkerwijs kenbare, gerechtvaardigde belangen van derden. De Hoge Raad liet zich hier begin 2020 (nader) over uit.
Een deurwaarder heeft op grond van de Gerechtsdeurwaarderswet onder andere de wettelijke taak om exploten van dagvaarding uit te brengen. Maar hoe gaat de deurwaarder te werk als de persoon aan wie hij een exploot moet uitbrengen geen bekende woon- of verblijfplaats binnen of buiten Nederland heeft? Is het dan mogelijk of verplicht om een dagvaarding uit te brengen aan een in de Basisregistratie Personen (hierna: BRP) opgenomen briefadres? Als dit niet mogelijk is, dient het exploot dan openbaar te worden betekend? En welke rechter is vervolgens bevoegd om de zaak te beoordelen?
Het hof Arnhem-Leeuwarden heeft in zijn arrest van 1 oktober jl. een bijzondere uitzondering op de tweeconclusieregel aangenomen in verband met de goede procesorde.
Nadat de Hoge Raad eerder dit jaar genuanceerd geantwoord heeft op prejudiciële vragen die de rechtbank Amsterdam heeft gesteld over het beroep op dwaling bij rentederivaten, heeft zij nu in twee cassatiezaken arrest gewezen over hetzelfde onderwerp. Deze arresten zien op specifieke onderdelen die in veel rentederivatenzaken aan de orde zijn: marginverplichtingen en de adviesrelatie.
Wat is de maatstaf voor het kunnen leggen van bewijsbeslag bij gestelde onrechtmatige verkrijging en gebruik van bedrijfsgeheimen, en het inzien van beslagen stukken? Beantwoording van deze vraag is wezenlijk voor iedere onderneming die wenst te vernemen wat er mogelijk is als ex-werknemers, zakenrelaties of concurrenten die aan de haal gaan met know how, recepten of andere bedrijfsvertrouwelijke informatie. De Hoge Raad heeft op 28 september 2018 een aantal belangrijke regels gegeven hierover.
Een treffend voorbeeld van de juistheid van de stelling dat procederen in hoger beroep toch een vak apart is.
Eerste ervaringen van Tom van Malssen met KEI.