Hoge Raad spreekt zich uit over de positie van plaatsvervangers
Rechtbanken en hoven maken veelvuldig gebruik van rechters- en raadsheren-plaatsvervangers. De Hoge Raad heeft zich recentelijk uitgesproken over de positie van deze plaatsvervangers.
Rechtbanken en hoven maken veelvuldig gebruik van rechters- en raadsheren-plaatsvervangers. De Hoge Raad heeft zich recentelijk uitgesproken over de positie van deze plaatsvervangers.
De wet sluit het instellen van een reconventionele vordering in hoger beroep uit. In zijn recente arrest van 7 juli 2020 (ECLI:NL:GHARL:2020:5283) zet het Hof Arnhem-Leeuwarden de deur voor een uitzondering op deze regel echter op een kier.
Het Hof Arnhem-Leeuwarden heeft recentelijk een arrest gewezen dat opmerkelijk is in het licht van de regels van uitleg van grieven.
De rechter die wil voorkomen dat zijn uitspraak door een hogere rechter wordt vernietigd, heeft de nodige instrumenten om zijn uitspraak dicht te timmeren. Zo kan hij verschillende gronden aanvoeren die de beslissing zelfstandig kunnen dragen. Een recente beschikking van het Haagse gerechtshof (ECLI:NL:GHDHA:2020:1126) vormt daar een treffend voorbeeld van.
Geregeld probeert een partij de Hoge Raad te verleiden om de gronden voor cassatie tegen niet-appellabele uitspraken van de kantonrechter uit te breiden. Deze pogingen oogsten zelden succes. Ook in de hier te bespreken zaak (ECLI:NL:HR:2020:1306) vond de Hoge Raad het kennelijk niet nodig om de cassatiegronden van art. 80 Ro uit te breiden.
In deze blogreeks bespreek ik een aantal in het oog springende onderdelen van het Wetsvoorstel vereenvoudiging en modernisering bewijsrecht, dat onlangs is ingediend bij de Tweede Kamer.
Op 17 juli 2020 wees de Hoge Raad een arrest (ECLI:NL:HR:2020:1308) waarin de verdeling van de stelplicht en bewijslast ten aanzien van verweren aan bod komt.
In een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 23 juni 2020 wordt geoordeeld over de verhouding tussen door de Ondernemingskamer vastgesteld wanbeleid en bestuurdersaansprakelijkheid. Het oordeel van de Ondernemingskamer dat sprake is geweest van wanbeleid brengt niet zonder meer mee dat het bestuur aansprakelijk is of dat dit voorshands moet worden aangenomen. Het oordeel van de Ondernemingskamer dient bij de aansprakelijkheidsprocedure in aanmerking te worden genomen en kan bewijsrechtelijke betekenis hebben.
De partij die door dreiging met executie van een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis de wederpartij heeft gedwongen tot nakoming van dat vonnis voordat dit in kracht van gewijsde is gegaan, handelt in beginsel onrechtmatig en is schadeplichtig wanneer het vonnis in hoger beroep wordt vernietigd. Als sprake is van frustratie van verhaal, dan kan de bestuurder aansprakelijk zijn. Dit wordt bevestigd in een recent arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.
In een recent arrest (15 mei 2020) heeft de Hoge Raad duidelijkheid geschapen over het moment van ontstaan en het moment van verjaren van regresvorderingen tussen verzekeraars, wanneer die regresvorderingen gebaseerd zijn op artikel 7:961 lid 3 BW. Het gaat daarbij om de situatie waarin een verzekeraar meer uitkeert dan hem aangaat. In dat geval heeft die verzekeraar volgens artikel 7:961 lid 3 BW verhaal op de andere tot uitkering verplichte verzekeraar, voor het bedrag dat hij te veel heeft uitgekeerd.
Ook al nam de bestuurder in hoger beroep geen memorie van antwoord, zijn stellingen uit eerste aanleg hadden toch betrokken moeten worden bij de beoordeling of sprake was van bestuurdersaansprakelijkheid. Door dit niet te doen, miskent het hof de devolutieve werking van het hoger beroep, zo volgt uit een recent arrest van de Hoge Raad.
Recentelijk heeft de Rechtbank Noord-Holland geoordeeld wanneer een staking van eigen personeel van luchtvaartmaatschappijen als een buitengewone omstandigheid in de zin van artikel 5 lid 3 van Verordening (EG) 261/2004 wordt aangemerkt.