Attendering: een nieuwe bundel met civielprocesrechtelijke beschouwingen
Onlangs las ik het liber amicorum ter gelegenheid van de 75e verjaardag van de grote procesrechtkenner Daan Asser. Bepaald geen straf.
Onlangs las ik het liber amicorum ter gelegenheid van de 75e verjaardag van de grote procesrechtkenner Daan Asser. Bepaald geen straf.
In zijn arrest van 8 januari 2021 (ECLI:NL:HR:2021:38) nuanceert de Hoge Raad de regel dat een verwijzing naar een schadestaatprocedure alleen mogelijk is bij een wettelijke verplichting tot schadevergoeding.
In een recent arrest (ECLI:NL:GHAMS:2020:3234) vult het Hof Amsterdam zijn arrest aan op grond van art. 32 Rv door de proceskostenveroordeling alsnog uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Dat inmiddels ook de cassatieprocedure loopt waarin via een incidentele vordering ook een uitvoerbaarverklaring bij voorraad had kunnen worden gevorderd, staat daaraan niet in de weg.
Een tijd terug schreef ik een blog over een arrest van het Hof Arnhem-Leeuwarden dat ik opmerkelijk achtte in het licht van het rechtsmiddelenverbod van artikel 204 lid 2 Rv, en waarvan ik twijfelde aan de juistheid van 's Hofs oordeel. Onlangs zag het Hof Amsterdam zich geconfronteerd met een vergelijkbare kwestie. Het Hof Amsterdam pakt het anders aan.
In een recent themanummer van Ars Aequi stuitte ik op een mooie bijdrage aan het voor het overige eerlijk gezegd nogal verzadigde debat over de rol van de rechter in de trias politica.
Enkele maanden geleden verscheen een nieuw deel in de serie Asser procesrecht: 'Het kort geding'. Het boek is inmiddels besproken in een lezenswaardig artikel van Floris Bakels.
In het verzekeringsrecht geldt: 'de verzekering volgt het belang'. Op grond van art. 7:948 BW gaat een verzekering van een zaak op de verkrijger van de zaak over. De overgang duurt echter niet lang: binnen één maand moet de verkrijger aan de verzekeraar laten weten of hij de verzekering wil voorzetten, anders vervalt de verzekering alsnog. Als de verzekerde dit verzuimt te doen, kan de verzekeraar dekking weigeren, tenzij de verzekerde kan aantonen dat ook bij een tijdige voortzettingsverklaring de verzekering zou zijn voortgezet. Een recent arrest van het Hof Den Haag over deze materie laat opnieuw licht schijnen op deze juridische materie.
Het Europees Parlement heeft op 24 november 2020 ingestemd met een nieuwe richtlijn voor massaschadeclaims (richtlijn 2018/0089). De nieuwe regels stellen EU-consumenten in staat om samen binnenlandse en grensoverschrijdende massaschadeclaims in te stellen.
In het hier te bespreken arrest (ECLI:NL:GHSHE:2020:3425) redt het hof een eiser die was vergeten de vordering in het petitum van de dagvaarding tot uiting te brengen.
In zijn arrest van 13 november 2020 (ECLI:NL:HR:2020:1783) oordeelt de Hoge Raad dat als de te veroordelen partij reeds vóórdat de uitspraak wordt gedaan al het mogelijke heeft gedaan om ervoor te zorgen dat de hoofdveroordeling zal worden nageleefd, geen dwangsom behoort te worden opgelegd. Intussen is het wel nog steeds de vraag of deze kwestie ook in een art. 611d Rv-procedure aan de orde gesteld kan worden.
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het beroep van een verzekeraar op de grenzen van een primaire dekkingsomschrijving in een verzekering naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar kan zijn. Het moet dan wel gaan om bijzondere omstandigheden. Dat de achterliggende gedachte achter een bepaalde dekkingsvoorwaarde in een concreet geval niet opgaat, maakt het beroep van een verzekeraar op die voorwaarde niet onaanvaardbaar.