Onderaannemer niet verder toegelaten op CAR dan contractueel overeengekomen met hoofdaannemer
Verzekeringsplichten in de bouw: onderaannemer niet verder toegelaten op CAR dan contractueel overeengekomen met hoofdaannemer.
Verzekeringsplichten in de bouw: onderaannemer niet verder toegelaten op CAR dan contractueel overeengekomen met hoofdaannemer.
Op onze kennispagina zijn veel artikelen te vinden over overeenkomsten en algemene voorwaarden. Onlangs boog het Hof Arnhem-Leeuwarden zich over de toepasselijkheid van als algemene voorwaarden aangeduide bedingen die in feite de gehele overeenkomst bevatten. Is er in zo’n geval sprake van een overeenkomst, van algemene voorwaarden of van allebei (niet)?
Op 6 juli 2018 heeft de Advocaat-Generaal (A-G) bij de Hoge Raad (mr. M.H. Wissink) prejudiciële vragen beantwoord. De vragen zijn gesteld door de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam. De vragen zien op uitleg van artikel 6:265 BW. Dient de daarin geformuleerde regel dat iedere tekortkoming het recht tot ontbinding geeft, tenzij de tekortkoming de ontbinding niet rechtvaardigt, letterlijk te worden uitgelegd? En dienen er bij ontbinding van een sociale huurovereenkomst bijzondere eisen te worden gesteld?
In deze procedure vordert eiseres dat de opfokker de verkregen fosfaatrechten na het eindigen van de opfokovereenkomst aan haar overdraagt. Zij beroept zich primair op de een contractuele bepaling in de opfokovereenkomst over dierpremies en subsidiair op de aanvullende werking van redelijkheid en billijkheid in verband met de bijzondere achtergrond van de overeenkomst. De voorzieningenrechter ziet onvoldoende aanleiding om af te wijken van de hoofdregel dat de fosfaatrechten aan de opfokker toekomen. De vorderingen worden afgewezen (Rechtbank Midden-Nederland 30 juli 2018, ECLI:NL:RBMNE:2018:3645).
Op 17 juli 2018 heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden arrest gewezen in een procedure tussen Varkenshandel Dijk, hierna: “Varkenshandel”, en een eigenaar van een zeugfokbedrijf en varkenshouderij, hierna: “Boer X”. Partijen hebben langere tijd zaken met elkaar gedaan en hebben daarbij afspraken gemaakt over het financieren van een zeugenstapel voor het zeugfokbedrijf. Tussen partijen is discussie ontstaan over de te betalen prijs voor geleverde biggen, een eigendomsvoorbehoud en in het verlengde daarvan de rechtmatigheid van een gelegd beslag.
Bij verticale prijsafspraken verbindt de distributeur of franchisenemer zich ten opzichte van de leverancier (franchisegever) om bepaalde minimumprijzen te hanteren. Zulke overeenkomsten zijn in de regel nietig vanwege strijd met het kartelverbod, zoals blijkt uit recente rechtspraak en besluiten van de Commissie.
Rondom de fosfaatrechten heeft een voorzieningenrechter geoordeeld dat door een onvoorziene situatie een inschaarder een aanzienlijk voordeel heeft genoten, terwijl het houderschap van de dieren slechts 12 weken heeft geduurd. Bovendien dat een herverdeling van de fosfaatrechten op grond van de Meststoffenwet tot de mogelijkheden behoorde. De voorzieningenrechter komt aldus tot het voorlopig oordeel dat een redelijke toepassing van de in-/uitscharingsovereenkomst met zich meebrengt dat de fosfaatrechten conform de perioden van houderschap in diezelfde verhouding tussen partijen dienen te worden verdeeld.
In een procedure bij de rechtbank Oost-Brabant is een oudvaderlands voorpootrecht aan de orde. De gedaagde in die procedure stelt dat ondanks de titelzuiverende werking van de ruilverkaveling het oudvaderlands voorpootrecht in stand is gebleven. De rechtbank oordeelt dat een voorpootrecht bij ruilverkaveling gelet op de titelzuiverende werking teniet gaat, tenzij het voorpootrecht in de akte van toedeling wordt vermeld.
Per 1 juli 2017 is artikel 6:119a van het Burgerlijk Wetboek(“BW”) gewijzigd waardoor grote ondernemingen geen langere betaaltermijn dan 60 dagen kunnen overeenkomen in (in eerste instantie) nieuw gesloten contracten met het midden- en kleinbedrijf (“MKB”) en zelfstandige ondernemers (“ZZP’ers”), wanneer deze MKB’ers of ZZP’ers als leverancier of dienstverlener optreden.
De herziening van de Verordening 261/2004 is niet overbodig en zal de uniforme, effectieve en eerlijke uitleg tegen goede komen.
‘Overbelasting van stroomsector brengt digitale koppositie Nederland in gevaar’ kopte het Financiële Dagblad op 3 mei 2018. Netbeheerders kunnen langzamerhand de vraag om aangesloten te worden op het elektriciteitsnet niet meer aan. Het simpelweg verzwaren en uitbreiden van elektriciteitsnetten is niet altijd maatschappelijk efficiënt. Alternatieven worden onderzocht (denk daarbij bijvoorbeeld aan de mogelijkheid van opslag van duurzaam opgewekte energie), maar wetgeving staat soms in de weg. Met een komend besluit wordt de mogelijkheid geboden om van sommige wetgeving (deels en tijdelijk) af te wijken om zo experimenten mogelijk te maken.
Recent heeft de Voorzieningenrechter van Rechtbank Oost-Brabant de vaste rechtspraak bevestigd dat een aanbestedende dienst af mag gaan op wat een inschrijver heeft ingediend. Alleen als er gerede twijfel is over de inschrijving kan op de aanbestedende dienst een eigen verificatieplicht rusten. Maar wanneer is er gerede twijfel?