De enkele aanwezigheid van (niet-hechtgebonden) asbest in het gehuurde is een gebrek
In de wet is bepaald wat een gebrek vormt aan een verhuurde zaak. In beginsel vormen alle genotsbeperkingen die niet aan de huurder zijn toe te rekenen een gebrek.
In de wet is bepaald wat een gebrek vormt aan een verhuurde zaak. In beginsel vormen alle genotsbeperkingen die niet aan de huurder zijn toe te rekenen een gebrek.
Op grond van artikel 6.13.2.8 van de algemene bepalingen ROZ winkelruimte doet een huurder afstand van zijn rechten en aanspraken uit ongerechtvaardigde verrijking in verband met de door of namens huurder aangebrachte veranderingen en toevoegingen die bij het einde van de huurperiode niet ongedaan zijn gemaakt.
Regelmatig twisten huurders en verhuurders over de vraag wie bij het einde van de huur de kosten van verwijdering van de reeds bij aanvang van de huur aanwezige voorzieningen en installaties dient te dragen. Zowel voor huurder als verhuurder is het dan zaak om bij de aanvang van de huur schriftelijk te hebben vastgelegd dat deze zaken al dan niet tot het gehuurde behoren en/of zijn overgenomen van de vorige huurder.
Recentelijk heeft de rechtbank Zutphen zich uitgesproken over de zorgplicht van een taxateur tegenover de gebruiker van een taxatierapport (de bank), terwijl de bank niet de opdrachtgever van de taxateur was. Centraal staat in deze zaak de vraag of de taxateur onrechtmatig tegenover de bank handelt als het taxatierapport niet deugdelijk blijkt te zijn.
Het startmoment van de bouw is een belangrijk moment voor een aannemer en een koper. Zo is dit moment bepalend voor de betalingen waar de aannemer recht heeft, voor het bepalen van de datum van oplevering, maar ook het mogelijk verbeurd zijn van een boete. Op 9 juni 2010 oordeelde de Raad van Arbitrage wat nu eigenlijk onder “het starten van de bouw van een appartementencomplex” moet worden verstaan. Lees hier.In deze zaak stelden de kopers van een nieuwbouwappartement dat de bouw van het app...
Het retentierecht is een machtig wapen voor een aannemer. Zeker in tijden van economische crisis waarin de betalingen van opdrachtgevers onder druk staan.
Verhuurders van winkelcentra worden steeds vaker geconfronteerd met huurders die aanspraak maken op schadevoeging als gevolg van de komst van een concurrent in het winkelcentrum. Deze winkeliers zijn van mening dat zij recht hebben op exclusiviteit binnen hun branche gedurende de huurperiode, ook al is dit niet nadrukkelijk in hun huurovereenkomst opgenomen.
Brova huurt sinds 1 december 2005 van de Kroonenberg Groep voor de duur van 10 jaar een winkelunit in het winkelcentrum De Barones te Breda. In huurovereenkomst is opgenomen dat de winkelunit uitsluitend zal worden bestemd om “te worden gebruikt als winkelruimte voor de verkoop van damesmode, één en ander in de ruimste zin des woords, conform de “Dutch” formule door Brova B.V.”. De formule blijkt niet levensvatbaar te zijn.
De hoofdregel is dat een verhuurder van 290-bedrijfsruimte (winkelruimte) de huurovereenkomst pas kan opzeggen na een verloop van vijf + vijf jaar, tenzij er sprake is van “dringend eigen gebruik”. In dat geval kan verhuurder de huurovereenkomst opzeggen tegen het einde van de eerste termijn (van vijf jaar). De verhuurder heeft deze mogelijkheid echter niet als hij de nieuwe eigenaar/verhuurder is én de opzegging wordt gedaan binnen drie jaar nadat de rechtsopvolging (schriftelijk) aan de huurder bekend is gemaakt. Dit is de zogenaamde wachttijdregeling voor de nieuwe eigenaar.
Op 30 januari 2009 heeft de Hoge Raad een belangrijk arrest gewezen over de schadeloosstelling voor de huurder bij afbraak van de bedrijfsruimte in verband met het algemeen belang. De casus was als volgt. Nadat Beter Wonen een bedrijfspand inclusief huurder van de vorige eigenaar in eigendom had overgenomen, heeft zij de huurovereenkomst opgezegd in verband met dringend eigen gebruik. Het bedrijfspand was in gebruik als garagebedrijf. Beter Wonen had het bedrijfspand zelf dringend nodig voor de sloop en de realisatie van een woningcomplex.