1. Home
  2. Kennis
  3. Artikelen
  4. Aandeelhoudersovereenkomst prevaleert wederom niet bij ontslagbesluit

Aandeelhoudersovereenkomst prevaleert wederom niet bij ontslagbesluit

In mijn artikel op deze kennispagina van 5 februari 2014 informeerde ik u over de uitspraak van de rechtbank Amsterdam waarin de rechtbank oordeelde dat – in afwijking van de wettelijke regel van artikel 2:244 lid 2 BW – obligatoir kan worden vastgelegd dat een ontslagbesluit van een bestuurder van een BV unanimiteit vereist. Dergelijke afspraken in een aandeelhoudersovereenkomst werken door in de vennootschappelijke rechtsverhouding op grond van de redelijkheid en billijkheid van artikel 2:8...
Leestijd 
Auteur artikel Marèl Baak
Gepubliceerd 04 september 2015
Laatst gewijzigd 16 april 2018
In mijn artikel op deze kennispagina van 5 februari 2014 informeerde ik u over de uitspraak van de rechtbank Amsterdam waarin de rechtbank oordeelde dat – in afwijking van de wettelijke regel van artikel 2:244 lid 2 BW – obligatoir kan worden vastgelegd dat een ontslagbesluit van een bestuurder van een BV unanimiteit vereist. Dergelijke afspraken in een aandeelhoudersovereenkomst werken door in de vennootschappelijke rechtsverhouding op grond van de redelijkheid en billijkheid van artikel 2:8 BW. Wel kunnen er bijzondere omstandigheden zijn die tot gevolg hebben dat de nakoming van een aandeelhoudersovereenkomst op grond van de redelijkheid en billijkheid niet van een aandeelhouder kan worden gevorderd. De rechtbank was van mening dat in dit geval onvoldoende is gebleken van bijzondere omstandigheden.

Mijn collega Peter Jan Homans heeft vervolgens de uitspraak in hoger beroep van het Hof Amsterdam toegelicht. Kort gezegd was het Hof van mening dat de wettelijke regeling omtrent het ontslag van bestuurders ervoor moet waken dat ontslag van een bestuurder te zeer wordt bemoeilijkt dan wel onmogelijk wordt gemaakt. Deze regeling dient het belang van de vennootschap. Het handhaven van een bestuurder tegen de wens van aandeelhouders in die tezamen meer dan 2/3 van de uitgebrachte stemmen en meer dan de helft van het kapitaal vertegenwoordigen, zal in het algemeen op gespannen voet komen te staan met het belang van de vennootschap. Een vordering tot nakoming van een dergelijke bepaling uit een aandeelhoudersovereenkomst moet met het oog op het belang van de vennootschap volgens het Hof naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar worden geacht.

Op 31 juli 2015 is door de rechtbank Midden-Nederland wederom een uitspraak gedaan omtrent de verhouding tussen een ontslagbesluit en de dwingendrechtelijke bepaling van 2:244 lid 2 BW. In dit geval was zelfs in de statuten van de BV opgenomen (met de toevoeging “voor zover wettelijk mogelijk”) dat een ontslagbesluit door de aandeelhoudersvergadering unaniem moet worden genomen. Dit is in een aandeelhoudersovereenkomst wederom opgenomen.
Eiseres stelt in kort geding dat zowel uit de statuten als uit de aandeelhoudersovereenkomst ondubbelzinnig de bedoeling van de aandeelhouders blijkt om de mogelijkheid tot ontslag van een bestuurder door de andere bestuurders/aandeelhouders uit te sluiten. De aan het ontslag ten grondslag liggende redenen zijn volgens eiseres onjuist en geen reden om af te wijken van de afspraken tussen partijen. Volgens gedaagde staat het belang van de vennootschap in de gegeven omstandigheden in de weg aan doorwerking van de in de aandeelhoudersovereenkomst opgenomen unanimiteitsvoorwaarde. Gelet op het jarenlang tekortschieten, gebrekkig presteren en communiceren, alsmede uit onderzoek van de administratie gebleken onregelmatigheden, welk handelen kan worden gekwalificeerd als strijdig met artikel 2:8 en 2:9 BW en als onbehoorlijk bestuur, is het beroep op doorwerking naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar.
De rechtbank geeft aan dat naast de belangen van de aandeelhouders, wiens positie door het unanimiteitsvereiste wordt beschermd, rekening moet worden gehouden met de belangen van de vennootschap. In dit kort geding kan de rechtbank niet vaststellen of de door gedaagde genoemde verwijten terecht zijn gemaakt. Wel is duidelijk dat de verwijten voldoende zwaarwegend zijn om forensisch onderzoek te rechtvaardigen. Hierdoor komen de belangen van eiseres tegenover de belangen van gedaagde te staan. Het is niet in het belang van gedaagde dat dit onderzoek plaatsvindt terwijl eiseres nog als bestuurder in functie is. De vennootschap is gebaat bij een periode van stilstand waarbij onderzoek kan worden gedaan in hoeverre de verwijten gegrond zijn. Gezien deze omstandigheden oordeelt de rechtbank dat er onvoldoende aanleiding bestaat om het unanimiteitsvereiste in de verhoudingen tussen partijen te laten doorwerken. Het belang van de door de unanimiteitsvoorwaarde beschermde aandeelhouder weegt niet op tegen het belang van de door artikel 2:244 lid 2 BW beschermde vennootschap.