1. Home
  2. Kennis
  3. Artikelen
  4. Aansprakelijkheid van bestuurders en toezichthouders bij vereniging en stichting: nieuwe regels

Aansprakelijkheid van bestuurders en toezichthouders bij vereniging en stichting: nieuwe regels

Onlangs is door de wetgever het voorontwerp voor het ‘Wetsvoorstel bestuur en toezicht rechtspersonen’ openbaar gemaakt. Dit voorstel bevat wijzigingen met betrekking tot de normering van het handelen van bestuurder en toezichthouders bij verenigingen en stichtingen. Uit de tezamen met het voorstel gepubliceerde toelichting op de voorgenomen wijzigingen blijkt dat het doel van de nieuwe wetgeving is het verbeteren van de kwaliteit van bestuur en toezicht bij verenigingen en stichtingen. Een v...
Leestijd 
Auteur artikel Eva Nass
Gepubliceerd 16 april 2014
Laatst gewijzigd 16 april 2018
Onlangs is door de wetgever het voorontwerp voor het ‘Wetsvoorstel bestuur en toezicht rechtspersonen’ openbaar gemaakt. Dit voorstel bevat wijzigingen met betrekking tot de normering van het handelen van bestuurder en toezichthouders bij verenigingen en stichtingen. Uit de tezamen met het voorstel gepubliceerde toelichting op de voorgenomen wijzigingen blijkt dat het doel van de nieuwe wetgeving is het verbeteren van de kwaliteit van bestuur en toezicht bij verenigingen en stichtingen. Een verbetering van die kwaliteit wil de wetgever bereiken door de normering die voor bestuurders en toezichthouders van verenigingen en stichtingen geldt op dezelfde wijze vorm te geven als nu reeds is bepaald voor bestuurders en toezichthouders van NV’s en BV’s. In de huidige wetgeving gelden met betrekking tot NV’s en BV’s enerzijds en verenigingen en stichtingen anderzijds verschillende regelingen.

In het wetsvoorstel is (onder meer) vastgelegd dat bestuurders en toezichthouders van verenigingen en stichtingen:

  1. zich bij de vervulling van hun taak richten naar het belang van de rechtspersoon;

  2. met een tegenstrijdig belang zich (moeten) onthouden van deelname aan beraadslaging;

  3. aansprakelijk kunnen zijn voor schade wegens onbehoorlijke taakvervulling;

  4. in geval van een faillissement dat in belangrijke mate is veroorzaakt door onbehoorlijke taakvervulling hoofdelijk aansprakelijk kunnen zijn voor een tekort in de boedel;

  5. kunnen worden ontslagen (op verzoek van een belanghebbende of het openbaar ministerie) als zij het belang van de rechtspersoon zodanig schaadt dat het voortduren van zijn bestuurderschap/lidmaatschap van het toezichthoudend orgaan in redelijk niet kan worden geduld.


Ik ga kort in op de consequenties van de wijzigingen voor het aansprakelijkheidsrisico dat rust op bestuurders en toezichthouders van niet-commerciële verenigingen en stichtingen (punten 3 en 4).

In het wetsvoorstel is opgenomen dat de  normen die gelden met betrekking tot aansprakelijkheid van bestuurders voor onbehoorlijke taakvervulling buiten faillissement ook voor toezichthouders gelden. De norm voor onbehoorlijk bestuur buiten faillissement is een zware: de bestuurder moet (kort samengevat) een persoonlijk, voldoende ernstig verwijt kunnen worden gemaakt. Die norm zal bij inwerkingtreding van het wetsvoorstel ook voor toezichthouders gaan gelden.

In het huidige regime zijn in geval van een faillissement enkel bestuurders en toezichthouders van commerciële verenigingen en stichtingen mogelijk hoofdelijk aansprakelijk. Bij inwerkingtreding van het wetsvoorstel zou dat risico van aansprakelijkheid ook voor bestuurders en toezichthouders van niet-commerciële verenigingen en stichtingen gaan gelden.

Uit de toelichting bij het wetsvoorstel blijkt dat er een afweging is gemaakt van de relevante belangen van degenen die bij een faillissement zijn betrokken en de verzwaring van de risico’s voor bestuurders en toezichthouders. Wat de wetgever betreft is de vergroting van het aansprakelijkheidsrisico aanvaardbaar. Ter beargumentering van dat resultaat wordt opgemerkt dat bestuurders en toezichthouders door het nieuwe wetsvoorstel beter weten wat er van hen wordt verwacht, waardoor de angst voor een vermeend aansprakelijkheidsrisico lager wordt. Of die argumentatie ook in de praktijk wordt gedeeld is de vraag.

Overigens is van een dergelijke hoofdelijke aansprakelijkheid niet ‘zomaar’ sprake. Ook hier geldt een zware norm voor onbehoorlijke taakvervulling, namelijk (kort samengevat) dat geen ander redelijk handelend bestuurder zo zou hebben gehandeld. Van belang is wel dat bij het niet-vervullen van de administratieplicht dan wel het niet-tijdig openbaar maken van de jaarrekening een vermoeden van onbehoorlijk handelen bestaat. Daarnaast is relevant dat de norm van het handelen (zowel binnen als buiten faillissement) ziet op de collectiviteit van de bestuurders en/of toezichthouders; alle bestuurders/leden van het toezichthouden orgaan zijn aansprakelijk als één van hen zijn taak onbehoorlijk vervuld (tenzij een bestuurder kan bewijzen dat hem geen verwijt van het onbehoorlijke handelen kan worden gemaakt).

(Aankomend) bestuurders en toezichthouders van niet-commerciële verenigingen en stichtingen doen er goed aan de ontwikkeling van het wetsvoorstel te volgen. Indien het voorstel in werking treedt kan hun handelen immers getoetst worden aan een nieuwe norm en geldt (eventueel) een zwaarder aansprakelijkheidsrisico.