1. Home
  2. Kennis
  3. Artikelen
  4. ACM houdt fusie AMC en VUmc vooralsnog tegen

ACM houdt fusie AMC en VUmc vooralsnog tegen

Op 17 januari 2017 heeft de Autoriteit Consument en Markt (ACM) haar lang verwachte eerste fasebesluit over de voorgenomen fusie van het AMC en het VUmc gepubliceerd. Eerder signaleerden wij al het persbericht van 14 december 2016 waarmee de ACM had bekendgemaakt dat volgens haar niet kan worden uitgesloten dat de concurrentie op het gebied van topzorg als gevolg van de fusie tussen het AMC en VUmc zou worden belemmerd. Dat zal zij nu in een tweede vergunningsfase nader onderzoeken (althans a...
Leestijd 
Auteur artikel Sjaak van der Heul
Gepubliceerd 23 januari 2017
Laatst gewijzigd 16 april 2018
Op 17 januari 2017 heeft de Autoriteit Consument en Markt (ACM) haar lang verwachte eerste fasebesluit over de voorgenomen fusie van het AMC en het VUmc gepubliceerd. Eerder signaleerden wij al het persbericht van 14 december 2016 waarmee de ACM had bekendgemaakt dat volgens haar niet kan worden uitgesloten dat de concurrentie op het gebied van topzorg als gevolg van de fusie tussen het AMC en VUmc zou worden belemmerd. Dat zal zij nu in een tweede vergunningsfase nader onderzoeken (althans als AMC en VUmc een vergunning aanvragen).

Ook al is het onderzoek nog niet afgerond, het eerste fasebesluit bevat een aantal noviteiten die bruikbaar zijn voor de praktijk. Hieronder een selectie daarvan.

Mededingingswet van toepassing op aanbieden tweede studies

De Mededingingswet is uitsluitend van toepassing op economische activiteiten. Uit Europese rechtspraak volgt dat het verlenen van, door de overheid gefinancierde, onderwijsactiviteiten in beginsel als niet-economische activiteiten worden beschouwd waarop de Mededingingswet dus niet van toepassing is.

In Nederland wordt onderscheid gemaakt tussen studies waarvoor wettelijk collegegeld is verschuldigd (eerste studies van studenten uit Europa) en studies waarvoor instellingscollegeld is verschuldigd (tweede studies en eerste studies van studenten buiten Europa). Het wettelijk collegegeld ten behoeve van een eerste studie wordt vastgesteld door de overheid en is verre van kostendekkend. Het instellingscollegegeld dat verschuldigd is door studenten die een tweede studie volgen, wordt daarentegen door het universiteitsbestuur vastgesteld en kan voor iedere opleiding of groep studenten verschillen. De ACM concludeert dat het aanbieden van studies waarvoor studenten instellingscollegegeld verschuldigd zijn als een economische activiteit dient te worden aangemerkt waarop de Mededingingswet van toepassing is.

Onderscheid topzorg en basiszorg

De ACM maakt in haar eerste fasebesluit onderscheid tussen basiszorg en topzorg. Met basiszorg wordt bedoeld de zorg die in alle ziekenhuizen geleverd kan worden. Onder topzorg wordt verstaan alle zorg die niet kan worden aangeboden door basisziekenhuizen.

De ACM maakt onderscheid tussen verschillende categorieën topzorg:

  • Topzorg die door Universitair Medisch Centra en Samenwerkende Topklinische opleidingsziekenhuizen (STZ-ziekenhuizen) op min of meer vergelijkbaar niveau wordt aangeboden;

  • een complexer deel van de topzorg waarvoor patiënten en verzekeraars zijn aangewezen op een UMC, en

  • zeer specialistische topzorg waarvoor geen doorverwijzing meer mogelijk is.


De ACM concludeert dat de voorgenomen fusie van AMC en VUmc op het gebied van basiszorg niet leidt tot een beperking van de concurrentie. Gelet op de wettelijke verplichting van UMC’s (zoals VUmc en AMC) tot specialisatie is hun aanbod op het gebied van basiszorg beperkt. Voor niet-specialistische zorg blijven ook na de voorgenomen fusie ruim voldoende alternatieven over om concurrentie te waarborgen. Het onderzoek van de ACM spitst zich vervolgens toe op de Topzorg.

Nader onderzoek nodig naar Topzorg die wel economische activiteit is

De ACM concludeert dat een deel van de topzorg die door UMC’s wordt aangeboden, niet-concurrentieel is. Dat is het geval voor zover UMC’s zeer gespecialiseerde zorg aanbieden die verband houdt met min of meer unieke expertise en wetenschappelijke speerpunten rondom zeldzame ziekten en waarbij de overheid vraagt om centrale coördinatie. Zorgverzekeraars en patiënten hebben geen keuze tussen verschillende UMC’s om deze zorg af te nemen. Het Ministerie van VWS heeft een coördinerende rol bij het verdelen van verschillende hoog specialistische zorgfuncties over de UMC. Omdat er (ook voor de voorgenomen fusie) geen concurrentie op het gebied van deze topzorg plaatsvindt, wordt de concurrentie daarom ook niet significant belemmerd als gevolg van de voorgenomen fusie tussen AMC en VUmc.

Volgens de ACM is er naast niet-concurrentiële topzorg een deel van de topzorg waarvoor UMC mogelijk wel met elkaar en/of STZ-Ziekenhuizen concurreren om de gunst van patiënten en verzekeraars. Ten aanzien van de concurrentiele topzorg zal de ACM in de (tweede) vergunningsfase nader onderzoek doen:

Voor delen van de topzorg ziet de ACM in het marktonderzoek aanwijzingen dat als gevolg van de voorgenomen fusie voor patiënten een reële en belangrijke keuzemogelijkheid wegvalt. Een belangrijke constatering uit het marktonderzoek is voorts dat zorgverzekeraars risico’s zien voor hun onderhandelingspositie als gevolg van de voorgenomen fusie. Mede vanwege de door hen ingeschatte beperkte reisbereidheid van patiënten zien de meeste zorgverzekeraars en andere marktpartijen partijen als belangrijkste concurrent op de topzorg.

Lessen voor de praktijk

Voor universiteiten is van belang dat zij - ten aanzien van studies waarvoor instellingscollegegeld verschuldigd is – op grond van dit eerste fasebesluit kwalificeren als ondernemingen. Dat betekent dat universiteiten bij de vaststelling van instellingscollegeld rekening moeten houden met de Mededingingswet en voorzichtigheid is geboden als zij daarover informatie met andere universiteiten willen delen.

Het eerste fasebesluit maakt daarnaast duidelijk dat niet op alle topzorg van UMC de Mededingingswet van toepassing is. Bij (de voorbereiding op) samenwerking door UMC is het daarom raadzaam dat zij eerst onderzoek doen of hun beoogde samenwerking betrekking heeft op non-concurrentiele of concurrentiele topzorg. Helaas blijkt uit het besluit van de ACM niet duidelijk waar zij de grens tussen niet-concurrentiele topzorg en concurrentiele topzorg trekt. Die inschatting zullen UMC aldus nog zelf moeten maken.