Drie eerdere ziekenhuisfusies dit jaar
Dit jaar keurde de ACM drie eerdere ziekenhuisfusies goed:
- Zaak 7453 (Zorggroep Leveste Middenveld - Ziekenhuis Refaja)
- Zaak 7398 (Vlietland Ziekenhuis - Sint Franciscus Gasthuis)
- Zaak 7545 (HagaZiekenhuis - Reinier de Graaf Groep)
Reeds in de meldingsfase was de ACM in deze zaken in staat te beoordelen dat de fusies geen nadelige gevolgen voor de mededinging hadden. Het door de ACM in de drie zaken uitgevoerde onderzoek toonde aan dat de fuserende ziekenhuizen niet het eerste alternatief voor elkaar waren. Bovendien waren er meestal voldoende alternatieven voor handen. Daarom speelde in deze drie zaken de compenserende afnemersmacht van de zorgverzekeraars geen prominent rol. Desondanks laten ook deze besluiten zien dat de melding van een ziekenhuisfusie zeker geen formaliteit is en dat er redelijk streng wordt getoetst.
Toetsing van de fusie LZB en FRZ
De ACM stelt allereerst vast dat LZB en FRZ actief zijn op het gebied van de klinische en niet-klinische ziekenhuiszorg. Vervolgens kijkt de ACM naar de geografische omvang van de markt waarop LZB en FRZ klinische en niet-klinische ziekenhuiszorg aanbieden. Achterhaald moet worden welke andere zorgaanbieders concurrentiedruk uitoefenen op het fusieziekenhuis. Zo kan de ACM beoordelen of de fusie negatieve gevolgen heeft voor de mededinging.
Bij de bepaling van de geografische omvang van de markt is een belangrijke rol weggelegd voor de disciplinering van de fusieziekenhuizen door de cliënten en de zorgverzekeraars. In verband hiermee kijkt de ACM naar:
- de herkomst- en bestemmingsgegevens van de fusieziekenhuizen en hun patiënten;
- de reistijden voor patiënten naar de fusieziekenhuizen en andere ziekenhuizen;
- het beeld dat patiënten en concurrenten hebben van de omvang van de markt.
Gelet op de herkomst van de patiënten stelt de ACM vast dat de patiënten van LZB en FZR afkomstig zijn uit verschillende gemeenten. Als echter gekeken wordt naar welke ziekenhuizen de patiënten uit de werkgebieden van het LZB en FZR gaan, dan blijkt dat het FZR het eerste alternatief is van het LZB. Het LZB is op zijn beurt het tweede alternatief van het FZR. Als tot slot gekeken wordt naar de reistijd, dan blijken beide fusieziekenhuizen elkaars eerste alternatief te zijn. Indien patiënten uit het werkgebied van de fusieziekenhuizen naar een ander ziekenhuis willen gaan, betekent dat in bijna alle gevallen extra reistijd. De extra reistijd is overigens wel beperkt, namelijk tussen de 4 en 10 minuten. Het is opmerkelijk dat de ACM zonder enige onderbouwing aan deze extra reistijd zo veel betekenis toekent. Te meer nu de ACM zelf stelt dat studies naar de reisbereidheid, zoals het NVZ brancherapport algemene ziekenhuizen 2011 Zorg op doorreis, moeilijk te duiden zijn.
Hoewel de fusieziekenhuizen hadden aangevoerd dat in ieder geval de werkgebieden van zowel het Amphia Ziekenhuis in Breda als het Admiraal De Ruyter Ziekenhuis in Goes tot relevante markt behoren, is de ACM het hier niet mee eens. In het meldingsformulier hadden de fusieziekenhuizen immers vermeld dat ze samen in een “relatief geïsoleerde regio” verantwoordelijk zijn voor een kwalitatief hoogwaardig zorgaanbod. Verder hadden de fusieziekenhuizen met het Amphia Ziekenhuis een convenant gesloten waarin gesproken werd over twee ziekenhuisregio’s: de regio Breda en de regio Roosendaal - Bergen op Zoom.
Op grond van de uitgevoerde analyse komt de ACM tot de conclusie dat de relevante markt wordt gevormd door de werkgebieden van de fusieziekenhuizen.
Gevolgen van de fusie
Met betrekking tot de gevolgen van de fusie, kent de ACM een groot belang toe aan de opvattingen van de diverse belanghouders zoals de zorgverzekeraars, de cliëntenraden, de Nederlandse Patiënten en Consumenten Federatie (NPCF) en de NZa. De bevraagde zorgverzekeraars hebben kenbaar gemaakt over voldoende disciplineringsmogelijkheden te beschikken, te meer nu er in de regio voldoende capaciteit beschikbaar is. Wat wel opvalt is dat met name VGZ en Achmea hebben opgemerkt dat het voor hen onduidelijk is of de fusie meerwaarde heeft. Ook de cliëntenraad van het FZR heeft op deze onduidelijkheid gewezen. De NPCF tot slot is in het algemeen negatief over ziekenhuisfusies, in het bijzonder omdat hierdoor de keuzevrijheid afneemt. Dit zelfde bezwaar heeft de NPCF ook aangevoerd in de onderhavige zaak.
De ACM concludeert dat de afzonderlijke belanghouders de gevolgen van de fusie verschillend inschatten. Op grond hiervan is het volgens de ACM noodzakelijk nader onderzoek te doen naar de gevolgen van de fusie. Daarom besluit de ACM dat voor het tot stand brengen van de fusie een vergunning vereist is.
Slot
Onlangs heeft Henk Don, bestuurder van de ACM, in een speech opgemerkt dat als patiënten en zorgverzekeraars unaniem en op goede gronden aangeven dat een voorgestelde samenwerking of fusie niet op bezwaren stuit, er voor de ACM dan ook geen reden is om in te grijpen. Dat is precies wat er in de onderhavige zaak niet helemaal goed lijkt te zijn gegaan.
Het besluit laat zien dat een goede voorbereiding van een fusiemelding van cruciaal belang is. De beleidsstukken die in een bepaalde periode voorafgaand aan de fusie worden opgesteld en de fusiemelding zelf mogen niets bevatten dat de gekozen aanpak van de melding onderuit haalt. Verder moeten alle belanghouders opgelijnd zijn. Vooral de neuzen van de zorgverzekeraars en de cliëntenraden moeten dezelfde kant op wijzen.
De vraag is nog of de ACM tot een andere conclusie zou zijn gekomen als LZB en FZR zouden hebben voorgesteld de zorgverzekeraars een prijsplafond aan te bieden. In de drie ziekenhuisfusies vorig jaar bood dat de zekerheid die de ACM nodig had. Mogelijk zijn de disciplineringsmogelijkheden in West-Brabant op dit moment te onzeker voor de ACM. Het is afwachten of het prijsplafond in de vergunningsfase alsnog opduikt.
Eric Janssen