1. Home
  2. Kennis
  3. Artikelen
  4. Adviescommissie stelt ingrijpende wijzigingen vennootschapsbelasting voor

Adviescommissie stelt ingrijpende wijzigingen vennootschapsbelasting voor

Op verzoek van de Tweede Kamer heeft de Staatssecretaris van Financiën een Commissie ingesteld die zich mocht buigen over de vraag “hoe kunnen multinationals in Nederland eerlijker belasting gaan betalen?”. De Staatssecretaris heeft deze Commissie gevraagd maatregelen te inventariseren die leiden tot een grondslagverbreding van de vennootschapsbelasting (hierna: ‘Vpb’), waarbij tegelijkertijd oog wordt gehouden voor het behoud van hoofdkantooractiviteiten in Nederland.
Leestijd 
Auteur artikel Robert de Vries
Gepubliceerd 20 april 2020
Laatst gewijzigd 20 april 2020

Op verzoek van de Tweede Kamer heeft de Staatssecretaris van Financiën een Commissie ingesteld die zich mocht buigen over de vraag “hoe kunnen multinationals in Nederland eerlijker belasting gaan betalen?”. De Staatssecretaris heeft deze Commissie gevraagd maatregelen te inventariseren die leiden tot een grondslagverbreding van de vennootschapsbelasting (hierna: ‘Vpb’), waarbij tegelijkertijd oog wordt gehouden voor het behoud van hoofdkantooractiviteiten in Nederland.

Op 15 april 2020 heeft deze Commissie haar rapport uitgebracht onder de naam “Op weg naar balans in de vennootschapsbelasting”. In dit rapport doet de Commissie een aantal aanbevelingen die ingrijpend van aard zijn en ook gevolgen kunnen hebben voor andere vennootschapsbelastingplichtige lichamen dan multinationals. 

Uit het voorwoord van het rapport kan worden afgeleid dat de Commissie met haar opdracht heeft geworsteld. Dat zal ook samenhangen met de aanleiding voor het rapport: de veronderstelling dat multinationals te weinig belasting in Nederland betalen. Op basis van haar onderzoek merkt de Commissie op “Wanneer de effectieve druk wordt gedefinieerd als de verschuldigde belasting ten opzichte van de fiscale Earnings Before Tax (EBT), blijkt uit de aangiftedata dat gemiddeld genomen winstgevende multinationals over langere tijd geen structureel lagere effectieve druk hebben dan niet-multinationals: 24,5% versus 24,8% over de periode 2010-2017”. Hoewel de Commissie bij de beschikbare informatie kanttekeningen plaatst, roept dat wel vragen op over nut en noodzaak van de voorgestelde wijzigingen. 

De Commissie constateert allereerst dat internationale samenwerking de belangrijkste weg is naar een goed functionerend internationaal belastingsysteem, waarin ongewenst strategisch gedrag van multinationals zo goed mogelijk wordt voorkomen en doet hiervoor een aantal aanbevelingen die vooral zien op een internationale harmonisatie van tarief en grondslag.

Omdat dit traject een lange adem vergt, doet de Commissie vervolgens suggesties van maatregelen die Nederland zelf kan treffen. Omdat de onderzoeksresultaten niet de conclusie niet rechtvaardigen dat multinationals, als groep, systematisch veel minder Vpb betalen dan voorheen of dan binnenlandse ondernemingen, adviseert de Commissie een zekere terughoudendheid met het nemen van additionele unilaterale maatregelen en stelt om die reden een ‘basisvariant’ voor. De maatregelen van de basisvariant zijn gericht op het bereiken van twee doelstellingen:

  1. Het creëren van een ondergrens in de Vpb voor bedrijven met winstgevende activiteiten in Nederland (Ondergrens in de Vpb).
  2. Het elimineren van verschillen (‘mismatches’) met het buitenland (Elimineer mismatches).

De voorgestelde maatregelen

Ten aanzien van het creëren van een Ondergrens in de Vpb worden de volgende maatregelen voorgesteld:

A.1. Maximering jaarlijkse verliesverrekening tot ten hoogste 50% van de belastbare winst van het jaar voor alle belastbare winst boven EUR 1 miljoen, in combinatie met een onbeperkte verliesverrekeningstermijn (nu 6 jaar).

A.2 Aftrekbeperking van (niet-doorbelaste) aandeelhouderskosten tot een percentage van de belastbare winst in combinatie met een doelmatigheidsdrempel.

A.3 Aftrekbeperking van bovenmatige royaltykosten in groepssituaties.

A.4 Beperking in aftrek van renten, aandeelhouderskosten en/of royalty’s tot een gezamenlijk bedrag van (bijvoorbeeld) 50% van een gezamenlijke grondslag (in combinatie met maatregelen A.2 en/of A.3).

De Commissie stelt geen maatregelen voor tegen kwalificatieverschillen (ook wel: hybride mismatches), omdat hiervoor al in EU-verband maatregelen zijn genomen (ATAD 2). Verrekenprijsverschillen (transfer pricing mismatches) vallen daarentegen niet onder ATAD 2 en worden om die reden wel meegenomen. Daarnaast richt de Commissie zich op tariefmismatches. De basisvariant bevat daarom de volgende drie maatregelen die mismatches elimineren:

A.5 Uitbreiding van de maatregel tegen laag belaste dochtervennootschappen (aanscherping CFC maatregel). Die regeling zou ook van toepassing zijn op door die dochterondernemingen uitgekeerde dividenden en ook van toepassing moeten zijn in gevallen waar wezenlijke activiteiten/substance aanwezig is.

A.6 Neerwaartse verrekenprijscorrecties van de winst achterwege laten als hier in het buitenland geen corresponderende opwaartse correctie van de winst tegenover staat. Een bekend voorbeeld is een lening die in Nederland als een informele kapitaalstorting wordt aangemerkt, waardoor de ontvangen rente fiscaal niet in aanmerking wordt genomen.

A.7 Tegengaan tariefmismatches bij vermogensoverdrachten binnen concernverband. Deze maatregel ziet met name op overdrachten van immateriële activa (IP) door tax haven vennootschappen aan Nederlandse vennootschappen. In Nederland mag over een hoog bedrag fiscaal worden afgeschreven zonder dat in het buitenland een (materiële) heffing bij overdracht plaatsvindt. Afhankelijk van de te maken keuze over overgangsrecht kunnen ook bestaande situaties door deze maatregel worden geraakt.

Naast dit ‘basispakket’ aan maatregelen noemt de Commissie ook nog mogelijke aanvullende maatregelen. Hierover bestond geen consensus binnen de Commissie, maar kunnen afhankelijk van (onder meer) politieke en maatschappelijke voorkeuren keuzes voor grondslagverbreding worden gemaakt. De volgende opties zijn daarbij genoemd:

  1. Overwogen kan worden om de bestaande EBITDA-regel (de generieke renteaftrekbeperking) aan te scherpen, bijvoorbeeld door de grens van 30% van de fiscale EBITDA te verlagen naar 25%.
  2. Om het “Bosal-gat” volledig te dichten zou een renteaftrekbeperking kunnen worden ingevoerd waarbij financieringskosten op schulden die (historisch-causaal) verband houden met investeringen in deelnemingen niet aftrekbaar zijn vanaf een bepaalde drempel van bijvoorbeeld € 1 miljoen (tot en met 2018 gold er een renteaftrekbeperking die specifiek op deze rente zag).
  3. Artikel 10a Wet Vpb 1969 beoogt – kort weergegeven – grondslaguitholling in Nederland tegen te gaan door de fiscale renteaftrek te beperken in gevallen waarin in Nederland eigen vermogen wordt omgezet in vreemd vermogen. De regel bevat een uitzondering indien de rentebate voldoende belast wordt in het buitenland. Voorgesteld wordt deze regeling uit te breiden naar structuren met kunstmatige creatie van royalty’s, lease en huur. De aftrekbeperking houdt in dat de royaltybetaling niet in aftrek mag worden gebracht in Nederland, omdat de ter beschikkingstelling samenhangt met een besmette rechtshandeling (namelijk de storting vanuit Nederland in de laagbelastende jurisdictie).
  4. Tariefmismatches kunnen op een generieke manier worden bestreden door geen aftrek van kosten toe te staan als de daar tegenover staande bate niet voldoende in de heffing wordt betrokken.
  5. De Commissie adviseert de bestaande CFC-maatregel effectiever te maken (maatregel A.5). Een verdergaande stap zou zijn om de CFC-maatregel ook op actieve inkomsten van toepassing te laten zijn. In feite zou dit erop neerkomen dat alle laagbelaste winsten van directe en indirecte dochters in Nederland in de grondslag zouden worden betrokken, eventueel tegen een lager minimum winsttarief.
  6. Ten aanzien van zogenoemde rente- en royalty doorstroomvennootschappen vervalt de wettelijke invulling van het begrip “passend eigen vermogen”, waardoor de maatregel eerder aangrijpt c.q. er minder makkelijk op gestructureerd kan worden.
  7. Uitbreiden van de met ingang van 2021 in te voeren bronheffing op rente en royalties naar alle gevallen, ook niet-misbruiksituaties.
  8. Een digitaledienstenbelasting (DDB) is een belasting over de omzet uit digitale diensten. De DDB bedraagt een percentage (bijvoorbeeld 3%) van de bruto omzet afkomstig uit specifiek omschreven digitale diensten waarvan Nederlandse gebruikers worden geacht een grote rol te hebben gespeeld in de waardecreatie. De DDB zoals door de Europese Commissie geformuleerd zou alleen gelden voor grote ondernemingen, boven een bepaalde omzetdrempel. De DDB zou verschuldigd kunnen zijn op de omzet van de volgende digitale diensten:
  • het plaatsen van gerichte advertenties op een digitaal platform;
  • het uitbaten van een digitaal platform; en
  • de verkoop van gebruikersdata.
  1. Impuls loonstijging inbouwen in winstbelasting om werknemers meer te laten profiteren van toenemende bedrijfswinsten.

De voorgestelde maatregelen zullen naar verwachting substantiële opbrengst genereren, die ruimte geeft voor compenserende maatregelen. De Commissie doet daarvoor de volgende suggesties:

  • Verlaging vennootschapsbelastingtarief;
  • Verlaging innovatieboxtarief (nu 7%, 2021 9%); en
  • Liquidatie- en stakingsverliezen buiten de EU/EER kunnen maximaal voor 50% van de belastbare winst in aanmerking worden genomen in combinatie met een onbeperkte voortwentelingstermijn (dit zou een versoepeling zijn ten opzichte van een recent ingediend wetsvoorstel).
  • Het (weer) aftrekbaar maken van de aan- en verkoopkosten van een deelneming.

 

Hoe verder?

De verwachting bestaat dat de Regering het rapport zal bestuderen en eventueel over te nemen maatregelen zal meenemen in de aanloop naar Prinsjesdag (een officiële reactie wordt al in de zomer van 2020 verwacht). Afgewacht moet worden of en in welke vorm de politiek de voorstellen zal omarmen. Daarbij zal ongetwijfeld ook de budgettaire impact van de Corona crisis een rol spelen. Gelet op de voorgeschiedenis lijkt het onwaarschijnlijk dat het rapport (volledig) in de la belandt.