1. Home
  2. Kennis
  3. Artikelen
  4. Afdeling stopt met grondentrechter – behalve in het omgevingsrecht

Afdeling stopt met grondentrechter – behalve in het omgevingsrecht

Op 9 februari 2022 heeft de Afdeling gebroken met haar bestendige lijn van toepassing van de grondentrechter. Zij zal deze grondentrechter niet meer hanteren, behalve in zaken binnen het omgevingsrecht vanwege het bijzondere karakter daarvan.
Leestijd 
Auteur artikel Tessa Hubregtse
Gepubliceerd 09 februari 2022
Laatst gewijzigd 09 februari 2022

Grondentrechter

Tot deze uitspraak van 9 februari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:363) hanteerde de Afdeling bestuursrechtspraak een grondentrechter tussen beroep en hoger beroep. Als een belanghebbende een beroepsgrond pas in hoger beroep aanvoerde, terwijl dit redelijkerwijs ook bij de rechtbank had gekund, werd deze beroepsgrond buiten beschouwing gelaten. Een recent voorbeeld hiervan is een uitspraak van 15 december 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:2843), waarin een beroep op het verbod op vooringenomenheid (artikel 2:4 Awb) buiten beschouwing werd gelaten.

De Afdeling was hierin de enige hoogste bestuursrechter. De andere hoogste bestuursrechters, College van Beroep voor het bedrijfsleven, Centrale Raad van Beroep en de (belastingkamer van de) Hoge Raad pasten deze regel niet toe. Ter bevordering van de rechtseenheid tussen de hoogste bestuursrechters en vanwege de rechtsbescherming gaat de Afdeling nu (gedeeltelijk) om:

"4.2. (…) De Afdeling kiest er dus voor om de grondentrechter alleen te hanteren binnen het omgevingsrecht en niet langer daar buiten, ook niet in zaken over besluiten waarbij belangen van derden betrokken (kunnen) zijn, zoals bij sommige subsidiezaken, zaken over marktplaatsen, horecavergunningen, toevoegingen voor rechtsbijstand etc. Deze keuze draagt allereerst bij aan de rechtseenheid, aangezien de CRvB en het CBb in (financiële) geschillen waarbij de belangen van derden betrokken (kunnen) zijn, zoals uitkerings- en subsidiezaken, tussen beroep en hoger beroep geen grondentrechter toepassen. Deze keuze draagt ook bij aan de voor de rechtspraktijk gewenste duidelijkheid. Omwille van de uitvoerbaarheid en hanteerbaarheid kiest de Afdeling dus voor een onderscheid tussen ‘omgevingsrechtelijke zaken’ enerzijds en alle andere zaken anderzijds."

De grondentrechter tussen beroep en hoger beroep wordt dus verlaten, behalve in omgevingsrechtelijke zaken vanwege de positie van derden-belanghebbenden. Verder geldt dat uitdrukkelijk prijsgegeven gronden niet (opnieuw) kunnen worden aangevoerd. Ook kan in hoger beroep niet worden teruggekomen op een gegeven instemming met de werkwijze van de rechtbank. Daarnaast blijft het regime in boetezaken (geen grondentrechter) en in vreemdelingenzaken (grievenstelsel met impliciete grondentrechter) onveranderd.

Omgevingsrechtelijke zaken

In een uitspraak van dezelfde dag (ECLI:NL:RVS:2022:362) gaat de Afdeling verder in op de keuze om omgevingsrechtelijke zaken uit te zonderen van het verlaten van de grondentrechter. De belangen van derden en het feit dat met omgevingsrechtelijke zaken vaak grote maatschappelijke belangen gemoeid zijn, hebben meegewogen in de keuze om een grondentrechter te blijven hanteren en de omvang van het geding tijdig af te bakenen:

"7. (…) De reden daarvoor is dat in zaken over omgevingsrechtelijke besluiten in het merendeel van de gevallen belangen van derden zijn betrokken. Daarin verschillen omgevingsrechtelijke zaken van niet-omgevingsrechtelijke zaken, waarin in het merendeel van de gevallen sprake is van tweepartijengeschillen. Vanuit een oogpunt van rechtszekerheid voor die derden is het van belang dat de bestuursrechter niet alleen waakt over de (proces)positie van de partij(en) die hoger beroep instelt c.q. instellen, maar ook voor de procespositie van de overige partijen waaronder die van vergunninghouders en voor belangen van derden zoals degenen die om optreden tegen een gestelde overtreding hebben gevraagd. Daar komt bij dat het in omgevingsrechtelijke zaken vaker gaat om zaken met grote maatschappelijke belangen zoals infrastructurele projecten, woningbouw en energietransitie met korte wettelijke afdoeningstermijnen waarvoor een efficiënte rechtsgang extra van belang is. Ook daarom is het nodig dat de omvang van het geding in die zaken tijdig wordt afgebakend."

De Afdeling overweegt dat alleen indien is uitgesloten dat het toestaan van één of meer nieuwe gronden in hoger beroep leidt of kan leiden tot benadeling van derde-belanghebbenden, een uitzondering kan worden gemaakt op het voorgaande. Voor zaken die onder het procesrecht van de Crisis- en herstelwet (Chw) vallen, geldt echter dat de grondentrechter altijd wordt toegepast.

In de uitspraak heeft de Afdeling een lijst opgenomen met wet- en regelgeving waarvan besluiten die daarop gebaseerd zijn worden aangemerkt als omgevingsrechtelijke zaken. Hieronder vallen onder meer de Wabo, de Wet milieubeheer, de Wro en de Wet natuurbescherming.

Niet onbeperkt nieuwe gronden aanvoeren

De Afdeling benadrukt tot slot (in de eerstgenoemde uitspraak) dat de omslag in de jurisprudentie niet betekent dat vanaf nu in hoger beroep onbeperkt nieuwe gronden kunnen worden aangevoerd. Het kan in strijd zijn met de goede procesorde om gronden aan te voeren na het verstrijken van de hoger beroepstermijn of de termijn voor het indienen van gronden. Of daarvan sprake is, wordt beoordeeld door de rechter, waarbij de procespositie van de overige partijen wordt betrokken. Als andere partijen te weinig tijd hebben om zich inhoudelijk over nieuwe gronden uit te laten of als een partij in een (te) laat stadium over een geheel nieuw onderwerp begint, kan de rechter besluiten de nieuwe gronden niet toe te laten. Dat is ook mogelijk als inhoudelijke bespreking van de (te) laat naar voren gebrachte gronden zou leiden tot aanhouding van de zaak met onwenselijke of onaanvaardbare vertraging tot gevolg. De belangen van de overige partijen en een goede rechtspleging spelen hierbij een belangrijke rol.

In de eerder genoemde zaak van 15 december 2021 had deze omslag in de jurisprudentie van de Afdeling waarschijnlijk niet uitgemaakt. Het ging om een omgevingsrechtelijke (Wabo-)kwestie, waarbij ook een derde-belanghebbende was betrokken. In eerste instantie lijkt niet uitgesloten dat deze derde zou worden benadeeld door het toestaan van de nieuwe beroepsgrond.

Heeft u vragen over dit artikel of over een andere bestuursrechtelijke kwestie? Neem dan contact op met Tessa Hubregtse en Bart de Haan.