1. Home
  2. Kennis
  3. Artikelen
  4. Alle planologische mogelijkheden beoordelen bij vaststelling wijzigingsplan

Alle planologische mogelijkheden beoordelen bij vaststelling wijzigingsplan

Bij de vaststelling van een wijzigingsplan dient in beginsel de aanvaardbaarheid van alle nieuwe planologische mogelijkheden te worden beoordeeld, niet alleen die van de ontwikkeling ten aanzien waarvan om een wijziging is verzocht. Dat blijkt uit een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 15 september 2021.
Leestijd 
Auteur artikel Tessa Hubregtse
Gepubliceerd 17 september 2021
Laatst gewijzigd 17 september 2021

Wijzigingsplan

In deze zaak (ECLI:NL:RVS:2021:2063) heeft een vastgoedontwikkelaar verzocht om de bestemming van een perceel in Den Burg te wijzigen met toepassing van een wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan, zodat in het daar aanwezige pand een winkel voor dierbenodigdheden, een dierverzorgingspraktijk en een DHL-afhaalpunt kan worden gevestigd. De eigenaar van een naastgelegen pand en zijn huurder, een supermarktexploitant, komen op tegen de vaststelling van het wijzigingsplan, omdat het plan de vestiging van een supermarkt mogelijk zou maken.

In het bestemmingsplan zijn voorwaarden opgenomen waaronder de bestemming ‘Centrum – 2’ door het college kan worden gewijzigd in ‘Centrum – 1’. Zo wordt onder meer de voorwaarde gesteld dat er na toepassing van de wijzigingsbevoegdheid geen sprake is van een onevenwichtige verdeling van de functies detailhandel en de overige centrumfuncties, dat er geen sprake is van onevenredige schade voor de omliggende bedrijven en dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden voor de omliggende gronden. Ook dient sprake te zijn van een kwaliteitsverbetering, een toegevoegde waarde en een bijdrage aan een toekomstbestendige winkelstructuur.

Mogelijkheid tot vestiging supermarkt

Appellanten vermoeden dat het vestigen van een supermarkt in het betreffende pand en enkele omliggende panden het uiteindelijke doel is van de vastgoedontwikkelaar en zij zijn van mening dat het college de mogelijkheid van een supermarkt bij de beoordeling had moeten betrekken. Daarbij had het college volgens hen moeten concluderen dat de realisatie van een supermarkt in strijd is met de wijzigingsvoorwaarden in het bestemmingsplan.

Een supermarkt heeft volgens appellanten totaal andere ruimtelijke gevolgen dan een dierenwinkel, omdat aanzienlijk meer laad- en losbewegingen plaatsvinden en de parkeerbehoefte groter is. Zij stellen dat de realisatie van een supermarkt onevenredige afbreuk zou doen aan de verkeersveiligheid en de woonsituatie van de omliggende gronden door ruimtegebrek bij het laden en lossen en een gebrek aan voldoende parkeerplaatsen. Voorts zouden de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van appellanten onaanvaardbaar worden beperkt door het ernstige parkeertekort. Bezoekers van hun eigen supermarkt zouden niet meer in de buurt kunnen parkeren. Tot slot zou de ruimtelijke kwaliteit door de komst van een nieuwe supermarkt verslechteren en zou geen sprake zijn van een bijdrage aan een toekomstbestendige winkelstructuur, omdat er in Den Burg door de aanwezigheid van al vijf supermarkten, variërend van discount tot full service, geen enkele behoefte zou zijn aan een zesde supermarkt.

Het college stelt zich op het standpunt dat slechts de gevraagde ontwikkeling moet worden beoordeeld en niet alle vormen van detailhandel. Het wijzigingsverzoek zou ook geen aanleiding geven om te veronderstellen dat in het pand een supermarkt zou worden gerealiseerd. Bovendien zou het zonder omgevingsvergunning voor een verbouwing niet mogelijk zijn om het pand en omliggende panden in gebruik te nemen als supermarkt. Bij de beoordeling van de vergunningaanvraag zou dan worden getoetst of er voldoende parkeergelegenheid is.

Bredere beoordeling nodig

De Afdeling overweegt dat de wijziging van het bestemming meebrengt dat alle vormen van detailhandel, dus ook de vestiging van een supermarkt, zijn toegestaan. Nu uit de wijzigingsvoorwaarden in het bestemmingsplan niet blijkt dat de beoordeling van de aanvaardbaarheid door het college alleen betrekking kan hebben op het detailhandelsbedrijf ten behoeve waarvan om een wijziging van de bestemming is verzocht, in dit geval een dierenspeciaalzaak, had het college de aanvaardbaarheid van een supermarkt ook moeten beoordelen in het kader van de toetsing aan de wijzigingsvoorwaarden. Dat eventueel nog een omgevingsvergunning vereist zou kunnen zijn voor een verbouwing om een supermarkt te kunnen realiseren, maakt dit niet anders.

Het college heeft dan ook onvoldoende onderbouwd waarom het toepassing heeft kunnen geven aan de wijzigingsbevoegdheid uit het bestemmingsplan. De Afdeling oordeelt dan ook dat het besluit tot vaststelling van het wijzigingsplan in strijd met artikel 3:46 Awb niet deugdelijk is gemotiveerd. In het kader van de bestuurlijke lus krijgt het college een termijn om alsnog deugdelijk te motiveren waarom het van de wijzigingsbevoegdheid gebruik heeft mogen maken. Daarbij kan het college er ook voor kiezen om het plan gewijzigd vast te stellen waarbij de vestiging van een supermarkt wordt uitgesloten.

Voor de praktijk is deze uitspraak relevant omdat hierin wordt aangetoond dat het van belang is kritisch te beoordelen wat een wijzigingsbevoegdheid precies mogelijk maakt. Bij die beoordeling moet worden uitgegaan van een representatieve invulling van de maximale mogelijkheden. Voor je het weet, wordt een bestemming planologisch mogelijk gemaakt die niet wenselijk wordt geacht door omliggende bedrijven of omwonenden.

Heeft u vragen? Neem contact op met Tessa Hubregtse.