1. Home
  2. Kennis
  3. Artikelen
  4. ANBI-status afgewezen door beslissende stem voorzitter

ANBI-status afgewezen door beslissende stem voorzitter

De belastingdienst kan een instelling op verzoek rangschikken als algemeen nut beogende instelling (ANBI) als bedoeld in artikel 5b Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994. Dit brengt voor de betreffende instelling fiscale voordelen met zich mee.Vanzelfsprekend moet aan een aantal voorwaarden worden voldaan om als ANBI te worden aangemerkt. Eén van die voorwaarden is dat uit de regelgeving en de feiten moet blijken dat een natuurlijk persoon noch een rechtspersoon over het vermogen van de i...
Leestijd 
Auteur artikel Marèl Baak
Gepubliceerd 13 april 2015
Laatst gewijzigd 16 april 2018
De belastingdienst kan een instelling op verzoek rangschikken als algemeen nut beogende instelling (ANBI) als bedoeld in artikel 5b Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994. Dit brengt voor de betreffende instelling fiscale voordelen met zich mee.

Vanzelfsprekend moet aan een aantal voorwaarden worden voldaan om als ANBI te worden aangemerkt. Eén van die voorwaarden is dat uit de regelgeving en de feiten moet blijken dat een natuurlijk persoon noch een rechtspersoon over het vermogen van de instelling kan beschikken als ware het zijn eigen vermogen (artikel 1a lid 1 onder c Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994).
Rechtbank Gelderland heeft op 24 maart 2015 (nr AWB 14/8922) geoordeeld dat de inspecteur Stichting A terecht niet als ANBI heeft aangemerkt, omdat niet aan deze voorwaarde is voldaan. Stichting A heeft namelijk twee bestuursleden, waarbij één van hen, de voorzitter, blijkens de statuten bij het staken van de stemmen in het bestuur de beslissende stem heeft. Door deze bepaling kan de voorzitter over het vermogen van Stichting A beschikken als ware het zijn eigen vermogen.

De stelling van Stichting A dat de statuten expliciet bepalen dat geen van de bestuursleden over het vermogen van Stichting A kan beschikken als ware het zijn eigen vermogen en dat dit verbod voldoende moet zijn, deelt de rechtbank niet. Uit de statuten vloeit op zichzelf al voort dat alle handelingen die door het bestuur worden verricht in het belang van Stichting A dienen te strekken. Daarnaast moeten zowel de statuten als de interne organisatie van een instelling het ook feitelijk onmogelijk maken dat iemand over het vermogen van een instelling kan beschikken als ware het zijn eigen vermogen. De rechtbank acht het aannemelijk dat de voorzitter van het bestuur zowel op grond van de statuten als op grond van de feitelijke gang van zaken als enige kan beslissen over de aanwending van het vermogen van de stichting. Aangezien het bestuur slechts uit twee personen bestaat en de voorzitter daarbij de doorslaggevende stem heeft, is er ook geen sprake van een incidentele situatie. De Rechtbank concludeert dat de feitelijke betrokkenheid van het andere bestuurslid te verwaarlozen is, en dat de inspecteur Stichting A terecht niet als ANBI heeft aangemerkt.