1. Home
  2. Kennis
  3. Artikelen
  4. Beantwoording Kamervragen over investeringen in private equityfondsen door pensioenfondsen (1)

Beantwoording Kamervragen over investeringen in private equityfondsen door pensioenfondsen

Op 17 juni 2015 hebben Kamerleden Nijboer en Vermeij Kamervragen aan minister Dijsselbloem gesteld over investeringen door pensioenfondsen in private equityfondsen. Die vragen zagen in het bijzonder op de kosten die de private equityfondsen in rekening brengen en de winstinhouding. Een belangrijk onderwerp, nu alleen al uit onderzoek van de AFM is gebleken dat een structurele kostenverlaging in verhouding tot een fors hoger collectief pensioenvermogen kan leiden. Op 2 september 2015 heeft Dij...
Leestijd 
Auteur artikel Frédérique Hoppers
Gepubliceerd 09 september 2015
Laatst gewijzigd 16 april 2018
Op 17 juni 2015 hebben Kamerleden Nijboer en Vermeij Kamervragen aan minister Dijsselbloem gesteld over investeringen door pensioenfondsen in private equityfondsen. Die vragen zagen in het bijzonder op de kosten die de private equityfondsen in rekening brengen en de winstinhouding. Een belangrijk onderwerp, nu alleen al uit onderzoek van de AFM is gebleken dat een structurele kostenverlaging in verhouding tot een fors hoger collectief pensioenvermogen kan leiden. Op 2 september 2015 heeft Dijsselbloem op deze Kamervragen gereageerd.

Uit de beantwoording van de Kamervragen kan worden opgemaakt dat zowel de hoogte van het kostenpercentage van private equity (1 à 2 % beheervergoeding) als de winsthouding (van gemiddeld 20%) internationaal gangbaar is. De beheervergoeding ziet specifiek op een vergoeding van de algemene operationele kosten van de fondsbeheerder, zoals het salaris van de medewerkers in dienst van de fondsbeheerder en het kantoor. In de regel neemt de beheervergoeding af naarmate de omvang van het geïnvesteerde bedrag toeneemt. Bij de winstinhouding gaat het om een verdeling van winst tussen enerzijds beleggers en anderzijds fondsbeheerders. Het al dan niet inhouden van de winst is in de regel afhankelijk gesteld van voorwaarden, zoals de voorwaarde dat de fondsbeheerder een bepaald basisrendement behaalt. De zogenoemde overwinst wordt dan verdeeld tussen de beleggers en de beheerder op basis van een vooraf overeengekomen percentage.

Ook zijn Kamervragen gesteld over eventueel verborgen kosten, die evenzeer in aftrek komen op het rendement en dientengevolge niet ten goede komen van het pensioenfonds. De vraag is in hoeverre dat rechtmatig is. Op deze laatste vraag over de rechtmatigheid moet Dijsselbloem het antwoord schuldig blijven, eenvoudigweg omdat hij de specifieke afspraken tussen pensioenfondsen en private equityfondsen  (over bijvoorbeeld de allocatie, hoogte en rapportage van de kosten) niet kent. Meer in zijn algemeenheid merkt Dijsselbloem op dat dit ter contractuele bepaling van beide fondsen staat. Zo kan het private equityfonds met het pensioenfonds afspreken dat bepaalde kosten waarvan de omvang van tevoren niet vaststaat (zoals advies- en transactiekosten) in mindering op de winst worden gebracht. Als die voorgestelde contractvoorwaarden het pensioenfonds niet aanstaan, kan het pensioenfonds op zoek gaan naar een ander private equityfonds met minder stringente voorwaarden.

Vervolgens is gerefereerd aan de wettelijke taak van toezichthouders om erop toe te zien dat pensioenfondsen enerzijds volledig inzicht hebben in hun vermogensbeheerkosten en anderzijds dat zij uitsluitend het vermogensbeheer uitbesteden aan partijen die volledig zicht verschaffen in de gemaakte kosten. Er wordt in dit verband verwezen naar een wijziging in de Pensioenwet, waaruit volgt dat pensioenfondsen in het jaarverslag de kosten van pensioenbeheer, vermogensbeheer en transactiekosten moeten presenteren. Als gevolg van de Wet Pensioencommunicatie zijn pensioenfondsen daarnaast verplicht om de kosten op de website te publiceren. Ook biedt het nieuwe Financieel Toetsingskader het fundament om pensioenfondsen te verplichten in de jaarstaat een uitsplitsing naar beleggingscategorie van algemene kosten, prestatieafhankelijke vergoedingen en transactiekosten te maken en een kostendoorkijk van onderliggende vermogensbeheerlagen te geven. Tegelijkertijd echter zijn deze nieuwe wettelijke bepalingen volgens Dijsselbloem niet met terugwerkende kracht opgelegd, terwijl de contracten met private equity fondsen soms een lange looptijd kennen. Uit een steekproef van AFM en DNB is gebleken dat nog niet alle fondsen aan deze aangescherpte rapportageverplichtingen voldoen, zoals het verschaffen van een kostendoorkijk in de onderliggende vermogensbeheerlagen. Als één van de redenen wordt verwezen naar het langlopende contract met een private equityfonds. AFM merkt hierover op dat “pensioenfondsen zich de vraag moeten stellen of ze wel met partijen in zee willen die geen doorkijk verschaffen in de gemaakte kosten van onderliggende partijen”.

Ik betwijfel overigens of een langlopend contract met een private equityfonds - ondanks de opmerkingen van Dijsselbloem hierover - afdoende uitleg richting toezichthouders zal bieden voor het verschaffen van onvoldoende inzicht door het pensioenfonds. Naar aanleiding van de laatste rapportages noemen de toezichthouders ook nu weer dat zij van pensioenfondsen verwachten het vermogensbeheer uit te besteden aan partijen die volledig inzicht verschaffen in de gemaakte vermogensbeheerkosten en dat zij vooraf kostenafspraken maken. Voor zover het lopende contract hier onvoldoende in voorziet, zullen hierover - met het oog op de toezichtnormen - wellicht tussentijds nieuwe afspraken gemaakt moeten worden, in ieder geval voor wat betreft de inzicht in kosten.

Er is ook nog specifiek aandacht besteed aan de situatie bij PFZW, waar de helft van de beheerskosten opgaat aan private equity, terwijl slechts 6% van de portefeuille private equity behelst. Dijsselbloem reageert hier inhoudelijk niet op. Hij verwijst meer in zijn algemeenheid naar de verantwoordelijkheid van individuele pensioenfondsen, waarbij er op zichzelf geen wettelijke verplichting op pensioenfondsen rust om de vermogensbeheerskosten te minimaliseren.

Dit zal zeker niet de laatste discussie over de vermogensbeheerkosten bij pensioenfondsen zijn. Ook de komende jaren zullen de kosten van vermogensbeheer per beleggingscategorie goed in de gaten worden gehouden. Overigens zeggen als vanzelfsprekend de kosten an sich (die bij private equity en hedgefondsen veelal het hoogste zijn) niet alles. Het gaat immers over kosten in relatie tot rendement en risico. In dit verband heeft de AFM de pensioenfondsen uitgenodigd om de zogenoemde kostenspiegel te gebruiken.

Ook de AFM en DNB zullen de komende jaren regelmatig rapporten over dit kostenaspect, net als nu al frequent gebeurt. Beide toezichthouders houden zich namelijk bezig met vermogensbeheerkosten. DNB zal daarbij met name naar de kosten kijken vanuit het oogpunt van een beheerste bedrijfsvoering. Hebben pensioenfondsbestuurders bijvoorbeeld zicht op de vermogensbeheerkosten? AFM heeft aandacht voor kosten vanuit de optiek van jaarverslaggeving, communicatie naar deelnemers en de rol van vermogensadviseurs en –beheerders richting pensioenfondsen.

Via dit kennisportal wordt u op de hoogte gehouden van ontwikkelingen rondom pensioen en financieel toezicht, bijvoorbeeld over nieuwe uitlatingen van DNB en de AFM.