1. Home
  2. Kennis
  3. Artikelen
  4. Beantwoording Kamervragen over verplichte deelneming in Pensioenfonds voor de uitzendbranche StiPP

Beantwoording Kamervragen over verplichte deelneming in Pensioenfonds voor de uitzendbranche StiPP

Bij brief van 2 juli 2015 heeft staatssecretaris Klijnsma antwoord gegeven op Kamervragen van leden Omtzigt (CDA) en Van Weyenberg (D66). Concreet zagen deze Kamervragen op onduidelijkheid over een verplichte deelneming van uitzendwerknemers in het pensioenfonds StiPP. Achtergrond van deze onduidelijkheid is de definitiebepaling van het begrip ‘uitzendwerkgever’  in het verplichtstellingsbesluit voor verplichte deelneming in StiPP die niet matcht met de definitiebepaling van het begrip ‘uitze...
Leestijd 
Auteur artikel Frédérique Hoppers
Gepubliceerd 06 juli 2015
Laatst gewijzigd 16 april 2018
Bij brief van 2 juli 2015 heeft staatssecretaris Klijnsma antwoord gegeven op Kamervragen van leden Omtzigt (CDA) en Van Weyenberg (D66). Concreet zagen deze Kamervragen op onduidelijkheid over een verplichte deelneming van uitzendwerknemers in het pensioenfonds StiPP. Achtergrond van deze onduidelijkheid is de definitiebepaling van het begrip ‘uitzendwerkgever’  in het verplichtstellingsbesluit voor verplichte deelneming in StiPP die niet matcht met de definitiebepaling van het begrip ‘uitzendwerkgever’ in de zogenoemde Ontslagregeling.

Definitiebepaling

Al geruime tijd, ook in de rechtspraak, is er discussie over de vraag of de allocatiefunctie vereist is voor het zijn van uitzendwerkgever. Payroll- en detacheerwerkgevers vervullen in de regel geen allocatiefunctie, waardoor deze – volgens de Ontslagregeling – niet onder de definitie van uitzendonderneming vallen. Daarentegen maakt StiPP dit onderscheid niet en neemt StiPP ook in gerechtelijke procedures tot uitgangspunt dat de allocatiefunctie geen vereiste is voor het zijn van uitzendonderneming.

Uitganspunt Klijnsma

Klijnsma stelt voorop dat de definities zoals gehanteerd in de Ontslagregeling alleen relevant zijn voor de toepassing van de Ontslagregeling (dus in ontslagprocedures) en niet voor de werkingssfeer van de pensioenregeling van StiPP. Dit laatste wordt immers bepaald door de definitiebepaling in het verplichtstellingsbesluit. Dit is mijns inziens een terecht uitgangspunt.

Klijnsma is gevraagd of zij van mening is dat de allocatiefunctie vereist is voor de uitzendovereenkomst zoals bedoeld in artikel 7:690 BW. Voor zover die allocatiefunctie vereist is voor dit wetsartikel, zou dat ook consequenties hebben voor een eventueel verplichte deelneming in StiPP. Immers, in die definitiebepaling wordt ook naar artikel 7:690 BW verwezen. Hoewel Klijnsma noemt zich te realiseren dat de rechtspraak op dit punt niet eenduidig is, concludeert zij dat onder andere uit de wetsgeschiedenis valt af te leiden dat de allocatiefunctie geen constitutief vereiste is voor de uitzendovereenkomst.

Een antwoord waarmee StiPP, naar ik veronderstel, tevreden zal zijn. Toch kan hier geen definitieve duidelijkheid uit worden opgemaakt. Er is immers nog een procedure bij de Hoge Raad over dit onderwerp aanhangig en ook daar verwijst Klijnsma naar. Zodra het arrest van de Hoge Raad gepubliceerd is, wordt u daarvan uiteraard via dit Kennisportal op de hoogte gesteld.