1. Home
  2. Kennis
  3. Artikelen
  4. Behandelingsovereenkomst: opzegbaar tegenover niet-meewerkende cliënten

Behandelingsovereenkomst: opzegbaar tegenover niet-meewerkende cliënten

Toen de Wet inzake de geneeskundige behandeling werd ingevoerd, was dit de kroon op een jarenlang werk om de rechtspositie van de patiënt te versterken. Eén van de regels waarmee de wetgever dit doel beoogde te bereiken, was het verbod voor de hulpverlener om de overeenkomst met de patiënt (zo maar) op te zeggen. Daarbij is wel rekening gehouden met situaties en gevallen waarin niet van de hulpverlener gevraagd kan worden om de behandeling voort te zetten. Een hulpverlener mag de overeenkomst...
Leestijd 
Auteur artikel Dirkzwager
Gepubliceerd 14 augustus 2012
Laatst gewijzigd 16 april 2018
Toen de Wet inzake de geneeskundige behandeling werd ingevoerd, was dit de kroon op een jarenlang werk om de rechtspositie van de patiënt te versterken. Eén van de regels waarmee de wetgever dit doel beoogde te bereiken, was het verbod voor de hulpverlener om de overeenkomst met de patiënt (zo maar) op te zeggen. Daarbij is wel rekening gehouden met situaties en gevallen waarin niet van de hulpverlener gevraagd kan worden om de behandeling voort te zetten. Een hulpverlener mag de overeenkomst daarom wél opzeggen als daartoe ‘gewichtige redenen’ bestaan.

Gewichtige redenen zijn aanwezig als redelijkerwijs niet van de hulpverlener verlangd kan worden de overeenkomst in stand te houden. De parlementaire geschiedenis noemt als voorbeeld van een gewichtige reden die opzegging rechtvaardigt de situatie dat een patiënt weigert aan zijn behandeling mee te werken. In de praktijk blijkt weigering om aan de behandeling mee te werken echter niet altijd een gegronde opzeggingsgrond. Zo is, wanneer die weigering een uiting is van - bijvoorbeeld - een verstandelijke beperking of geestesziekte van de patiënt, die weigering juist een reden waarvoor hij behandeld wordt en daarom normaal gesproken geen opzeggingsgrond. De instelling moet dan worden geacht met deze weigering om te kunnen gaan en daarop ingericht zijn. De overeenkomst kan in dat geval niet (slechts) op deze grond worden opgezegd, tenzij sprake is van allerlei bijkomende omstandigheden.

De Rechtbank te Utrecht heeft op 16 mei 2012 een uitspraak gewezen waarin opzegging vanwege een structurele weigering van een cliënte met een verstandelijke beperking om aan de behandeling mee te werken wel gerechtvaardigd werd geacht. Het ging om een cliënte die was opgenomen in een woonvoorziening voor personen met een verstandelijke beperking. Een uitzondering op het opzeggingsverbod werd aangenomen omdat volgens de rechtbank “het voor een adequate nakoming van een tussen partijen bestaande zorgovereenkomst (in het kader van vrijwillige zorg) vereist is dat beide partijen zich daartoe inspannen, in die zin dat er niet slechts zorg verleend dient te worden, maar dat deze zorg ook dient te worden aanvaard.” Dit klinkt vanzelfsprekend, maar dat is het in de praktijk niet, gelet op de vergaande bescherming die aan patiënten wordt geboden.

In onderhavige zaak werd opzegging door de instelling door de rechtbank aanvaard, omdat zij jarenlang de geïndiceerde zorg aan de cliënte had geboden en zich had ingespannen om haar ertoe te bewegen die zorg ook te willen ontvangen. De cliënte aanvaardde echter zo weinig zorg, dat ruimschoots niet aan de (zorg)indicatie kon worden voldaan. Daarnaast wilde zij die (zeer beperkte) zorg die zij wel genoot slechts op haar eigen voorwaarden aanvaarden. De rechtbank oordeelde dat daarmee de basis aan de zorgovereenkomst was komen te ontvallen. Ook had de instelling de nodige zorgvuldigheid in acht genomen: zij had de cliënte meerdere alternatieven geboden. De termijn waartegen de instelling had opgezegd werd echter te kort bevonden, omdat tijdens de gehanteerde opzegperiode slechts was gesproken over de beëindiging, waardoor de cliënte niet de mogelijkheid had gehad effectief een andere zorgaanbieder te vinden. De cliënte moest daarvoor zes weken gegund worden in plaats van een maand. Overigens werd van de instelling ook, naar de geldende maatstaven, verwacht dat zij de cliënte zou bijstaan een nieuwe zorgaanbieder te vinden.

De uitspraak van de rechtbank Utrecht is een goed voorbeeld van een situatie waarin een instelling de zorgovereenkomst gegrond heeft opgezegd omdat de patiënt/cliënt weigert aan de uitvoering ervan mee te werken. Opvallend is dat de Rechtbank Utrecht dit oordeel baseert op het uitgangspunt dat de behandelingsovereenkomst een normaal, privaatrechtelijk contract is, waaraan beide partijen hun medewerking moeten verlenen: doet een partij dat niet, dan mag de andere partij opzeggen. In de regel wordt de opzegging slechts gebaseerd op bijzondere omstandigheden, terwijl in deze zaak die bijzondere omstandigheden dus worden gevonden in een algemene regel.