1. Home
  2. Kennis
  3. Artikelen
  4. Belang bij verklaring voor recht bestaat al als schade aannemelijk is. Daarvoor is geen verzoek tot veroordeling tot schadevergoeding of verwijzing naar de schadestaat nodig.

Belang bij verklaring voor recht bestaat al als schade aannemelijk is. Daarvoor is geen verzoek tot veroordeling tot schadevergoeding of verwijzing naar de schadestaat nodig.

Wanneer een verklaring voor recht wordt gevorderd dat aansprakelijkheid bestaat voor schade, dient een rechter ervan uit te gaan dat eiser daarbij belang heeft als de mogelijkheid van schade aannemelijk is. Dit geldt ook als niet tevens een veroordeling tot schadevergoeding of tot verwijzing naar de schadestaatprocedure is gevorderd. Zo oordeelde de Hoge Raad in het arrest van 27 maart 2015, (ECLI:NL:HR:2015:760). Tevens oordeelde de Hoge Raad dat een burgerlijke rechter ter zake de bewijsaar...
Leestijd 
Auteur artikel Sanne Rutten (uit dienst)
Gepubliceerd 17 april 2015
Laatst gewijzigd 16 april 2018
Wanneer een verklaring voor recht wordt gevorderd dat aansprakelijkheid bestaat voor schade, dient een rechter ervan uit te gaan dat eiser daarbij belang heeft als de mogelijkheid van schade aannemelijk is. Dit geldt ook als niet tevens een veroordeling tot schadevergoeding of tot verwijzing naar de schadestaatprocedure is gevorderd. Zo oordeelde de Hoge Raad in het arrest van 27 maart 2015, (ECLI:NL:HR:2015:760). Tevens oordeelde de Hoge Raad dat een burgerlijke rechter ter zake de bewijsaardering niet is verbonden aan de aanvaarding van een beroep op noodweer door de strafrechter.

Feiten & omstandigheden

In de onderhavige procedure ging het om een aanrijding tussen twee mannen. Één van de mannen (de ex-man) heeft een relatie gehad met een vrouw. Die relatie is in 2006 door de vrouw beëindigd. De andere man (wiens auto is verzekerd bij AIG) heeft toen een relatie gekregen met deze vrouw.

In 2006 heeft tussen deze twee mannen een confrontatie plaatsgevonden, waarbij de ene man (de ex-man van de vrouw) werd aangereden door een auto die werd bestuurd door de andere man (de  nieuwe vriend van de vrouw). Beiden mannen werden na dit voorval strafrechtelijk vervolgd. Met name voor de procedure in cassatie is van belang dat de man die de aanrijding heeft veroorzaakt (de nieuwe vriend van de vrouw) in eerste aanleg werd veroordeeld voor poging tot doodslag en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, waarbij het beroep op noodweer werd verworpen door de rechtbank. In hoger beroep werd het beroep op noodweer wel gehonoreerd. Dit had tot gevolg dat de veroorzaker van de aanrijding ) de nieuwe vriend van de vrouw) ontslagen werd van alle rechtsvervolging ten aanzien van de poging tot doodslag. Hij kreeg wel een werkstraf opgelegd voor de bedreiging met zware mishandeling.

De man die is aangereden (de ex-man) vordert in de onderhavige procedure een verklaring voor recht dat AIG (de verzekeraar van de man die de aanrijding heeft veroorzaakt)  aansprakelijk is voor de schade die hij als gevolg van de aanrijding lijdt.

De rechtbank wijst de vordering af. Het hof vernietigd het vonnis van de rechtbank en oordeelt dat AIG voor 75 % aansprakelijk is. Het hof leg hieraan het volgende ten grondslag:

“[betrokkene 1] is op grond van art. 6:162 BW aansprakelijk voor de schade die [verweerder] heeft geleden doordat [betrokkene 1] met zijn auto tegen [verweerder] aan, en over hem heen is gereden (rov. 4.3.4). Het oordeel van het gerechtshof Amsterdam over het beroep van [betrokkene 1] op noodweer in de strafzaak, vormt geen onderdeel van de bewezenverklaring, zodat op dat punt geen sprake is van dwingend bewijs in de zin van art. 161 Rv; [betrokkene 1] kan zich in de onderhavige civiele zaak niet met succes op overmacht of noodweer beroepen (rov. 4.3.3 en 4.3.6).

De cassatieprocedure

De twee vragen die in cassatie met name van belang zijn en worden beantwoord door de Hoge Raad zijn:

1)      Heeft het Hof miskend dat de man die is aangereden (de ex-man) onvoldoende belang bij zijn vordering heeft nu hij slechts een verklaring voor recht vordert?

2)      Moet de burgerlijke rechter het oordeel van de strafrechter ter zake een beroep op noodweer volgen?

Ten aanzien van de eerste vraag komt de Hoge Raad terug op zijn eerdere jurisprudentie (HR 30 maart 1951, NJ 1952, 29). De Hoge Raad oordeelt namelijk dat een rechter ervan uit moet gaan dat eiser een belang heeft als de mogelijkheid van schade aannemelijk is. Dit geldt ook indien niet tevens een verwijzing naar de schadestaat wordt gevorderd en/of om een veroordeling tot schadevergoeding wordt verzocht.

Met betrekking tot de tweede vraag overweegt de Hoge Raad eerst dat de waardering van het bewijs aan het oordeel van de rechter is overgelaten, tenzij de wet anders bepaalt (artikel 152 lid 2 Rv). In artikel 161 Rv is een dergelijk bepaling neergelegd. Een op tegenspraak gewezen vonnis waarbij de Nederlandse strafrechter bewezen heeft verklaard dat iemand een feit heeft begaan, levert dwingend bewijs op van dat feit. De Hoge Raad oordeelt verder dat wanneer een beroep op noodweer slaagt, dit niet door artikel 161 Rv wordt bestreken. Dat oordeel maakt namelijk geen deel uit van de bewezenverklaring. Het heeft betrekking op de strafbaarheid van de verdachte (artikel 350 Sv). De aanvaarding van een beroep op noodweer door de strafrechter laat de vrijheid in de bewijswaardering van de burgerlijke rechter dan ook onverlet.