1. Home
  2. Kennis
  3. Artikelen
  4. Belemmeringenwet privaatrecht: beschikking Gerechtshof ’s-Hertogenbosch over gedoogplicht aanvliegverlichting (alsnog) gepubliceerd

Belemmeringenwet privaatrecht: beschikking Gerechtshof ’s-Hertogenbosch over gedoogplicht aanvliegverlichting (alsnog) gepubliceerd

Onlangs is de beschikking van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 16 juni 2009, nr. HV 200.020.371 (ECLI:NL:GHSHE:2009:4224) (alsnog) gepubliceerd. In de literatuur wordt regelmatig naar deze beschikking verwezen. Het Hof oordeelt dat een belemmering die 25% van het totale grondoppervlak beslaat, niet noodzaakt tot onteigening.Hoe zat het ook alweer bij het opleggen van een gedoogplicht? Het opleggen van een gedoogplicht is (onder meer) mogelijk indien de belangen van een rechthebbende redel...
Leestijd 
Auteur artikel Hanna Zeilmaker
Gepubliceerd 17 januari 2018
Laatst gewijzigd 16 april 2018
Onlangs is de beschikking van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 16 juni 2009, nr. HV 200.020.371 (ECLI:NL:GHSHE:2009:4224) (alsnog) gepubliceerd. In de literatuur wordt regelmatig naar deze beschikking verwezen. Het Hof oordeelt dat een belemmering die 25% van het totale grondoppervlak beslaat, niet noodzaakt tot onteigening.

Hoe zat het ook alweer bij het opleggen van een gedoogplicht?

Het opleggen van een gedoogplicht is (onder meer) mogelijk indien de belangen van een rechthebbende redelijkerwijs geen onteigening vorderen. Ten aanzien van het criterium of de belangen van de rechthebbende onteigening (niet) vorderen gaat het volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak om de benodigde grondoppervlakte in verhouding tot het totale grondoppervlak van de rechthebbende, naast de vraag of er bijzondere omstandigheden zijn, die ondanks de relatief beperkte oppervlakte tot de conclusie kunnen leiden dat de belangen van de rechthebbende redelijkerwijs onteigening vorderen. De rechtsbescherming tegen een gedoogbeschikking is versnipperd. Bij reguliere gedoogbeschikkingen op grond van de BP kan de rechthebbende bij het Gerechtshof om vernietiging van de gedoogbeschikking verzoeken. De beschikking uit 2009 betreft zo’n beschikking op een verzoek om vernietiging en is interessant vanwege de invulling van het criterium dat de belangen van de rechthebbende onteigening niet mogen vorderen.

Feiten

De eigenaren van een agrarisch perceel houden zich bedrijfsmatig (o.a.) bezig met akkerbouwactiviteiten (mais- en zonnebloemteelt) op o.a. dit perceel en worden geconfronteerd met een gedoogplicht voor de aanleg en instandhouding van aanvliegverlichting op het perceel, bestaande uit drie in lengterichting geplaatste lampen op een gemiddelde onderlinge afstand van 30 meter, en daartussen één crossbar met 16 lampen, met de bijbehorende ondergrondse leidingen.

De eigenaren stellen dat de gedoogplicht niet had mogen worden opgelegd omdat hun belangen redelijkerwijs onteigening van het perceel vorderen. Volgens de eigenaren is het niet zo dat de gebruiksbeperking slechts een gering gedeelte van het perceel betreft. Ook het agrarisch gebruik van het overige gedeelte van het perceel wordt door de werken beperkt. Volgens eigenaren wordt circa 7.400 m2 ontoegankelijk voor moderne landbouwwerktuigen, en daarmee geheel onbruikbaar voor de mais- en zonnebloemteelt.

Oordeel Hof

Het Hof is van oordeel dat de belangen van eigenaren redelijkerwijs geen onteigening van het perceel vorderen. Het Hof vervolgt:

Zelfs indien moet worden aangenomen dat een perceelsgedeelte ter grootte van ongeveer 7.400 m² (ongeveer 25% van het totale perceel) als gevolg van de aanwezigheid van de werken volledig wordt onttrokken aan de gebruikelijke teelt van mais of zonnebloemen, hetgeen de Minister betwist, rechtvaardigt dit naar het oordeel van het hof nog niet de conclusie dat er sprake is van een noodzaak tot onteigening van het perceel. Een dergelijke noodzaak zou aanwezig kunnen zijn wanneer de verdere agrarische bedrijfsvoering op het resterende gedeelte van het perceel (circa 75%) door de aanleg en instandhouding van de werken feitelijk onmogelijk wordt gemaakt of grotendeels wordt belemmerd. Daarvan is in dit geval geen sprake, althans [verzoekers c.s.] hebben hun daartoe strekkende betoog niet of onvoldoende onderbouwd.”

Het Hof is aldus van oordeel dat een belemmering in de vorm van een volledige onttrekking ter grootte van 25% van de grond te gering is om onteigening te rechtvaardigen. Daarbij teken ik aan dat dit percentage geen betrekking heeft op de contouren van de werken maar op de oppervlakte die volgens eigenaren volledig aan de maisteelt was onttrokken. Dat doet er niet aan af dat het Hof een volledige onttrekking van 25 % van het perceel aanvaardbaar vindt.

Daarbij vindt het Hof van belang dat eigenaren aanspraak kunnen maken op volledige vergoeding van hun schade wegens de gebruiksbeperkingen die door de aanleg of de instandhouding van de werken worden veroorzaakt, telkens wanneer als gevolg daarvan concrete schade blijkt. De Belemmeringenwet Privaatrecht voorziet naar het oordeel van het Hof aldus in een financiële compensatie die qua karakter en resultaat vergelijkbaar is met een door de Onteigeningswet verzekerde schadeloosstelling.

Commentaar

De rechtspraak over de vraag welk percentage aan belemmerde grond noodzaakt tot onteigening is casuïstisch. In haar uitspraak van 24 juli 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:431) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak een percentage van 16,7% als niet gering aangemerkt. Het Hof bedient zich ook van het criterium van de bruikbaarheid van het resterende gedeelte. Als de verdere agrarische bedrijfsvoering op het perceel feitelijk onmogelijk zou worden zou er een noodzaak zijn tot onteigening “van het perceel”. Ik plaats vraagtekens bij dit criterium, omdat ik zo snel niet voor mij zie met welke onteigeningstitel het gehele perceel kan worden onteigend ten behoeve van de realisering van drie lampen met onderliggende leidingen.

Heeft u vragen over (de oplegging van) gedoogplichten of de Belemmeringenwet privaatrecht? Bel of mail gerust met Hanna Zeilmaker, Joske Hagelaars of Roos Molendijk