De rechtbank was nog tot het oordeel gekomen dat de cliëntenraad als belanghebbende in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) diende te worden beschouwd. De argumentatie was dat cliënten van de betreffende instelling er een “groot belang bij hebben” dat het inkopen van zorg bij de instelling zou kunnen worden voortgezet. Om die reden “moet het er voor worden gehouden” dat de cliëntenraad “de mogelijkheid moet hebben voor dit belang van cliënten in rechte op te komen”.
De Centrale Raad van Beroep denkt hier anders over. Redengevend voor dit (afwijkende) oordeel is, aldus de hoogste bestuursrechter, dat de functie van een cliëntenraad op grond van artikel 3 Wmcz is “beperkt tot het geven van advies” aan de instelling in kwestie. Gezien de “specifieke functie als medezeggenschapsorgaan in de interne verhouding” tot de instelling, is het belang van de cliëntenraad niet rechtstreeks betrokken bij de brieven die de gemeente aan de cliënten van de instelling heeft gestuurd. De cliëntenraad wordt alsnog niet-ontvankelijk verklaard.