Modelovereenkomst van Aedes
Op grond van artikel 2 lid 1 van de Warmtewet dient een leverancier zorg te dragen voor een betrouwbare levering van warmte tegen redelijke voorwaarden en met inachtneming van een goede kwaliteit van dienstverlening. Artikel 3 lid 1 van de Warmtewet schrijft voor dat een overeenkomst tot levering van warmte op schrift wordt gesteld. In de Warmtewet staat aangegeven wat er in ieder geval in deze overeenkomst moet worden opgenomen. Bij de Handreiking zit als bijlage 5 een individuele overeenkomst tot levering van warmte met algemene leveringsvoorwaarden. Als bijlage 4 is een leeswijzer bij de leveringsovereenkomst opgenomen.
Compensatieregeling
Op grond van artikel 3 lid 1 onder d van de Warmtewet dient de overeenkomst tot levering van warmte een compensatieregeling te bevatten bij ernstige storingen in de levering van warmte. Krachtens artikel 3 lid 4 van de Warmtewet wordt bij ministeriele regeling de hoogte vastgesteld van de compensatie. Deze compensatieregeling is vastgelegd in artikel 4 van de Warmteregeling. Deze bepaling luidt als volgt:
- De verbruiker krijgt een financiële compensatie voor storingen die voor een periode langer dan 4 uren tot een onderbreking van de levering van warmte leiden, met uitzondering van voorziene onderbrekingen.
- De hoogte van de financiële compensatie per aansluiting van een verbruiker bedraagt EUR 35,- bij een onderbreking van 4 tot 8 uur, vermeerderd met EUR 20,- voor elke volgende aaneengesloten periode van 4 uur.
- De compensatie wordt door de leverancier binnen zes maanden na het herstel van de onderbreking betaald.
De Warmteregeling gaat er aldus blijkens het derde lid vanuit dat de compensatie op initiatief van de leverancier binnen zes maanden aan de verbruikers wordt betaald.
In artikel 5 lid 3 van de modelovereenkomst van Aedes staat dat ‘ Indien een Verbruiker recht heeft op een compensatievergoeding, vindt uitbetaling hiervan plaats binnen een termijn van drie maanden na het indienen van een schriftelijk verzoek daartoe.’ De compensatie wordt dus alleen op initiatief van de verbruikers betaald. Verder is er in artikel 5 lid 2 van de modelovereenkomst van Aedes een vervaltermijn opgenomen: ‘Het recht op een compensatie vervalt na verloop van een termijn van zes maanden na de datum van herstel van de levering.’ Voor verbruikers die niet binnen zes maanden aanspraak maken op compensatie, zou volgens de modelovereenkomst van Aedes het recht op compensatie komen te vervallen.
Onredelijk bezwarend
In de leeswijzer bij de leveringsovereenkomst wordt onder 3.3 en 3.4 onderkend dat de modelovereenkomst van Aedes op dit punt afwijkt van de Warmteregeling. Op grond van artikel 4 lid 3 van de Warmtewet zou de Ministeriele regeling volgens Aedes echter niet meer mogen regelen dan de hoogte van de compensatie bij een ernstige storing. Naar het oordeel van Aedes is er daarom geen juridische grondslag om de warmteleverancier te verplichten compensatie uit te laten betalen wanneer de verbruiker door de storing geen hinder heeft ondervonden. Verbruikers die geen aanspraak maken op compensatie hebben, zo is kennelijk de gedachte, door de storing geen hinder ondervonden.
Aedes voert terecht aan dat de Warmteregeling meer regelt dan alleen de hoogte van de compensatie. Het is de vraag of de minister die bevoegdheid heeft. Anders dan Aedes ben ik echter van mening dat uit de Warmtewet zelf ook voorvloeit dat leveranciers gehouden zijn de compensatie actief aan de verbruikers te betalen. De compensatie is geen schadevergoeding. De regeling is bedoeld als stok achter de deur voor warmteleveranciers om storingen snel te verhelpen teneinde voor een betrouwbare levering te zorgen. De compensatie is ook verschuldigd wanneer verbruikers door de ernstige storing geen hinder ondervinden. Het is voor verbruikers bovendien zeer lastig om zelf te beoordelen of ze in aanmerking komen voor compensatie en voor welk bedrag. Dat zouden verbruikers in veel situaties alleen uit het storingsregister kunnen afleiden. Dit storingsregister dienen leveranciers echter slechts jaarlijks te publiceren. Met het zogenaamde ‘piepsysteem’ wordt in mijn ogen dan ook onvoldoende het recht van de verbruikers op een betrouwbare levering gewaarborgd. Er is een reëel risico dat dit als onredelijk wordt beschouwd.
Voor de vervaltermijn geldt dat deze op de zogenaamde grijze lijst staat (artikel 6:237 onder h BW). Deze bepaling wordt aldus vermoed onredelijk bezwarend te zijn. Dit vermoeden zal de leverancier niet eenvoudig kunnen weerleggen. De Warmteregeling gaat er immers vanuit dat verbruikers überhaupt geen actie hoeven te ondernemen, maar dat de leverancier actief dient te handelen. Bovendien weet een verbruiker niet altijd dat hij voor compensatie in aanmerking komt. Ik verwacht dat verbruikers deze bepaling daarom op grond van artikel 6:233 onder a BW kunnen vernietigen.
Risico op sancties
Het opnemen van de hiervoor genoemde bepalingen in de leveringsovereenkomst is niet geheel zonder risico voor de corporaties. Zoals aangegeven dient de levering van warmte op grond van artikel 2 lid 1 plaats te vinden tegen redelijke voorwaarden. Voorwaarden die in strijd zijn met de strekking van de Warmtewet, de Warmteregeling en/of onredelijk bezwarend zijn in de zin van artikel 6:233 onder a BW zijn dat in de regel niet. De raad van bestuur van de Autoriteit Consument en Markt kan in geval van een overtreding van deze verplichting op grond van artikel 18 lid 6 een bestuurlijke boete opleggen. Waarschijnlijk zal het niet meteen zo een vaart lopen, maar indien een corporatie structureel ten onrechte geen compensatie zou uitkeren dan zijn sancties niet ondenkbaar.