De rechtbank Oost-Brabant heeft op 20 november 2013 een uitspraak gewezen op het gebied van concrete schadeberekening en het leerstuk van doorbreking van het causaal verband.
Casus
Een directeur van een woningstichting had groen licht gegeven voor een bouwproject. Voor dit bouwproject was toestemming nodig van de verantwoordelijke minister. Deze ontbrak aanvankelijk maar werd later toch verleend onder enkele voorwaarden. De bouw was vervolgens gestart en de directeur gaf uit naam van de woningstichting enkele betalingsgaranties af. Na vertrek van de directeur bij de woningstichting werd vanwege de oplopende en onvoorziene kosten van het project, de onzekere opbrengsten en de economische crisis op de vastgoedmarkt het project door de woningstichting stilgelegd. Als gevolg hiervan heeft de woningstichting vermogensschade geleden. Omdat de woningstichting van mening was dat de directeur zijn taak onbehoorlijk had vervuld en hem hiervan een verwijt viel te maken (ex art. 2:9 Burgerlijk Wetboek) stelde zij de voormalig directeur aansprakelijk voor haar schade.
Doorbreking causaliteit: het oordeel van de rechtbank
De rechtbank kwam na uitgebreide overwegingen (rechtsoverwegingen 5.2.1–5.2.31) tot de conclusie dat de directeur inderdaad fouten had gemaakt en hiervoor aansprakelijk was. Vervolgens diende de schade die het gevolg was van deze fout te worden berekend. Het debat spitste zich toe op de vraag of er sprake was van een doorbreking van het causaal verband. De schade was immers volgens de directeur niet alleen ontstaan door het (onbehoorlijk) handelen van de directeur, maar ook doordat de woningstichting had besloten het project stop te zetten.
De rechtbank oordeelt hierover (rechtsoverweging 5.3.10 en verder) dat de door de directeur overtreden normen strekken tot bescherming van de woningstichting tegen te grote financiële risico’s. Nu dit risico zich heeft verwezenlijkt, is de schade in beginsel als een gevolg van zijn onbehoorlijk bestuur aan de directeur toe te rekenen. Dat de schade zich eerst heeft gemanifesteerd na de beslissing van de woningstichting (genomen na het vertrek van de directeur) om het project te stoppen, doorbreekt die causaliteit niet. De woningstichting heeft deze beslissing gezien de omstandigheden (oplopende kosten, financiering kwam niet rond, onzekere opbrengsten) in redelijkheid kunnen nemen.
Concrete schadeberekening: het oordeel van de rechtbank
De rechtbank bekijkt vervolgens welke schade door de woningstichting is geleden. Zij overweegt over de concrete schadeposten, dat niet van alle posten kan worden geoordeeld dat zij hun oorzaak vinden in het onbehoorlijk handelen van de bestuurder. Dit geldt bijvoorbeeld voor de schadeposten die samenhangen met het voorbereiden van het project. Ook zonder de onrechtmatige handeling van de bestuurder zouden deze immers zijn gemaakt en als nodeloos gemaakte kosten zijn afgeboekt. Ook een deel van de kosten die zijn gemaakt in verband met het afwikkelen van het project staan niet in oorzakelijk verband met de handelingen van de directeur. Ook zonder deze handeling hadden deze immers moeten worden gemaakt om het project stop te zetten.
Schadeberekening en causaal verband
Op het eerste gezicht lijkt de rechtbank tegenstrijdig te oordelen. Eerst overweegt ze namelijk dat de gehele schade aan het handelen van de directeur is toe te rekenen. Vervolgens oordeelt ze echter dat niet alle schadeposten voor vergoeding in aanmerking komen omdat ze niet door de directeur zijn veroorzaakt. Deze ogenschijnlijke tegenstrijdigheid laat zich verklaren vanuit de leerstukken van de concrete schadeberekening en de doorbreking van het causaal verband.
Doorbreking van de causaliteit betreft de situatie dat, voordat de schade die het te verwachten gevolg is van een gebeurtenis (gebeurtenis 1) zich heeft verwezenlijkt, zich een andere gebeurtenis (gebeurtenis 2) voordoet waardoor de schade die als gevolg van gebeurtenis 1 zou zijn ingetreden ook daadwerkelijk intreedt. In de zaak bij de rechtbank bestond gebeurtenis 1 uit het (onbehoorlijk) handelen van de directeur. Voordat hierdoor de schade – die bestond uit het stopzetten van het bouwproject met alle gevolgen van dien – kon ontstaan, trok de woningstichting zelf de stekker uit het bouwproject (gebeurtenis 2) waardoor de schade daadwerkelijk intrad. Door welke gebeurtenis is de schade nu ontstaan (en wie moet daar dus de consequenties van dragen): door het handelen van de directeur of het handelen van de woningstichting? De rechtbank is hier duidelijk over: dat gebeurtenis 2 heeft plaatsgevonden zorgt er niet voor dat de veroorzaker van gebeurtenis 1 (de directeur) vrijuit gaat. Ook als gebeurtenis 2 niet had plaatsgevonden zou de schade namelijk toch zijn ingetreden als gevolg van gebeurtenis 1. Alle schade had dus in beginsel het gevolg kunnen zijn van gebeurtenis 1.
Wanneer vervolgens moet worden berekend hoe groot de schade is, komt de causaliteitsproblematiek echter weer om de hoek kijken. Schade dient namelijk zo concreet mogelijk te worden berekend. Dat betekent dat de situatie zoals die zou zijn geweest zonder de onrechtmatige gedraging (de hypothetische situatie) moet worden vergeleken met de concrete situatie zoals die is met de schadeveroorzakende gedraging. Met andere woorden: als de directeur geen fouten had gemaakt, hoe was de situatie dan geweest en waarin verschilt die van de situatie zoals die nu is?
De rechtbank bekijkt daarom per schadepost of de kosten door de woningbouwvereniging ook zouden zijn gemaakt als de directeur geen fout had gemaakt (hypothetische situatie). In de hypothetische situatie was het bouwproject (eerder) afgeblazen. Kosten gemaakt ter voorbereiding van het project, zouden dan echter nog steeds zijn gemaakt. Hetzelfde geldt voor de kosten die samenhangen met het stopzetten van het project. Deze kosten zouden sowieso zijn gemaakt en vormen dus geen schade die veroorzaakt is door de directeur.
Conclusie
Niet alle schade die kan worden toegerekend aan een gebeurtenis, is dus automatisch vergoedbare schade. Er dient per schadepost gekeken te worden of dit niet kosten zijn die sowieso zouden zijn gemaakt als alles goed was gegaan. Hierbij dient een vergelijking te worden gemaakt tussen de concrete situatie en de hypothetische situatie. Dit is een zeer feitelijke afweging waarbij de standpunten van partijen van groot belang zijn.
Concrete schadeberekening en doorbreking causaal verband
De rechtbank Oost-Brabant heeft op 20 november 2013 een uitspraak gewezen op het gebied van concrete schadeberekening en het leerstuk van doorbreking van het causaal verband.CasusEen directeur van een woningstichting had groen licht gegeven voor een bouwproject. Voor dit bouwproject was toestemming nodig van de verantwoordelijke minister. Deze ontbrak aanvankelijk maar werd later toch verleend onder enkele voorwaarden. De bouw was vervolgens gestart en de directeur gaf uit naam van de wonings...
Leestijd
Auteur artikel
Maud van Lent (uit dienst)
Gepubliceerd
13 januari 2014
Laatst gewijzigd
16 april 2018