1. Home
  2. Kennis
  3. Artikelen
  4. Crediteringsmaximum bij inbreng onderneming in BV

Crediteringsmaximum bij inbreng onderneming in BV

Voor de overdrachtsbelasting geldt op grond van artikel 15 lid 1 onderdeel e sub 2 Wet op belastingen van rechtsverkeer (BRV) een vrijstelling bij omzetting van een niet in de vorm van een BV/NV gedreven onderneming in een wel in zodanig vorm gedreven onderneming. Hierbij kunt u denken aan de inbreng van een eenmanszaak of vennootschap onder firma in een BV waarbij er tevens onroerende zaken worden ingebracht. In beginsel is genoemde vrijstelling voor de overdrachtsbelasting in die situatie v...
Leestijd 
Auteur artikel Marèl Baak
Gepubliceerd 01 juli 2014
Laatst gewijzigd 16 april 2018
Voor de overdrachtsbelasting geldt op grond van artikel 15 lid 1 onderdeel e sub 2 Wet op belastingen van rechtsverkeer (BRV) een vrijstelling bij omzetting van een niet in de vorm van een BV/NV gedreven onderneming in een wel in zodanig vorm gedreven onderneming. Hierbij kunt u denken aan de inbreng van een eenmanszaak of vennootschap onder firma in een BV waarbij er tevens onroerende zaken worden ingebracht. In beginsel is genoemde vrijstelling voor de overdrachtsbelasting in die situatie van toepassing. De vrijstelling geldt echter niet indien de inbrenger voor meer dan 10% van de waarde van hetgeen op de aandelen wordt gestort, wordt gecrediteerd (het “crediteringsmaximum”). Deze voorwaarde staat vermeld in artikel 5 Uitvoeringsbesluit belastingen van rechtsverkeer.

Blijkens de aanhef van artikel 15 BRV (“onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden”) kunnen voorwaarden worden gesteld aan de vrijstellingen voor overdrachtsbelasting. Op grond van deze delegatie door de wetgever heeft de besluitgever voormeld crediteringsmaximum van 10% als voorwaarde gesteld.

Bij het beroep in cassatie (HR 28 maart 2014) tegen de uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 1 maart 2013 ging het om de vragen of (i) de besluitgever wel een maximum aan de creditering mag stellen en indien dit het geval is of (ii) het gestelde maximum van 10% niet te beperkt is.
De Hoge Raad heeft in haar uitspraak bevestigd dat de besluitgever bevoegd was tot het invoeren van het crediteringsmaximum. Dit blijkt volgens de HR uit de wetsgeschiedenis waarbij als ratio van de vrijstelling is genoemd het wegenemen van overdrachtsbelasting als belemmerende factor bij het wijzigen van de rechtsvorm van een onderneming. De wetgever achtte hierbij het instellen van aanvullende voorwaarden gerechtvaardigd om oneigenlijk gebruik van de vrijstelling te voorkomen.
Daarnaast oordeelde de Hoge Raad dat het crediteringsmaximum van 10% niet te beperkt is vastgesteld. Ook hier zou de besluitgever haar bevoegdheid niet te buiten zijn gegaan aangezien de wetgever juist wilde aansluiten bij de voorwaarden die gelden voor een geruisloze inbreng in de inkomstenbelasting. Ook hier is een gelijke grens aan de creditering gesteld.