1. Home
  2. Kennis
  3. Artikelen
  4. De SDE+ 2013 regeling, op naar een duurzaam 2020

De SDE+ 2013 regeling, op naar een duurzaam 2020

De overheid heeft een subsidietraject ingericht om in 2020 aan haar doelstelling te kunnen voldoen dat 16% van de opgewekte energie in Nederland duurzaam is. Deze subsidie werd onder de MEP enkel verleend voor duurzaam opgewerkte elektriciteit. Inmiddels komen onder de SDE+ 2013 ook duurzaam opgewekt gas en warmte voor subsidiëring in aanmerking. Duurzaamheid en technologieontwikkelingen zijn het doel. In 2013 is een budget van € 3 miljard het middel. De MEPTer stimulering van de productie va...
Leestijd 
Auteur artikel Sebastiaan van de Kant (uit dienst)
Gepubliceerd 26 februari 2013
Laatst gewijzigd 16 april 2018
De overheid heeft een subsidietraject ingericht om in 2020 aan haar doelstelling te kunnen voldoen dat 16% van de opgewekte energie in Nederland duurzaam is. Deze subsidie werd onder de MEP enkel verleend voor duurzaam opgewerkte elektriciteit. Inmiddels komen onder de SDE+ 2013 ook duurzaam opgewekt gas en warmte voor subsidiëring in aanmerking. Duurzaamheid en technologieontwikkelingen zijn het doel. In 2013 is een budget van € 3 miljard het middel. 

De MEP
Ter stimulering van de productie van duurzame energie is op 1 juli 2003 de ministeriële regeling Milieukwaliteit Elektriciteitsproductie (hierna: “MEP”) in werking getreden. De MEP verleende subsidie voor ten hoogste 10 jaar aan producenten van elektriciteit uit duurzame energiebronnen en uit warmtekrachtkoppelingen (hierna: “WKK”). De subsidies voor duurzame en WKK-elektriciteit moesten het verschil compenseren tussen de productiekosten van duurzame en WKK-elektriciteit en de marktprijs voor conventionele (grijze) energie. De omvang van de vaste subsidie werd bepaald door het verschil tussen de kostprijs van duurzame en WKK-elektriciteit en de marktprijs van gewone elektriciteit op het tijdstip dat de producenten voor het eerst tot de subsidieregeling toetraden. De MEP vond haar basis in de artikelen van de Elektriciteitswet 1998.

De SDE
In de MEP werd uitgegaan van een subsidieperiode van ten hoogste 10 jaar, zonder onderscheid naar productiewijze. Dit gebrek aan differentiatiemogelijkheden kon nog wel eens voor onwenselijke situaties zorgen. Om deze tekortkoming in de regelgeving te ondervangen werd de MEP in 2008 opgevolgd door het Besluit stimulering duurzame energieproductie (hierna: “SDE”) die haar basis vond in artikel 3 van de Kaderwet EZ-subsidies. Doel van de SDE regeling was om de milieukwaliteit van de energieproductie krachtig en kostenefficiënt te stimuleren en het stimuleren van duurzame  innovatieontwikkeling voor de toekomst. Deze stimulering bleek noodzakelijk omdat de kostprijs van duurzame energie hoger lag en nog steeds hoger ligt dan de kostprijs van conventionele vormen van (grijze) energie.

De SDE regeling voorzag in de mogelijkheid om per categorie productie-installatie de subsidieperiode vast te stellen. Zodoende werd de subsidieduur in lijn gebracht met de levensduur van de productie-installatie per categorie én werd de volatiliteit in de brandstofprijzen beter ondervangen en het subsidiegeld kostenefficiënter aangewend. Het systeem van de SDE was zo ingericht dat de minister van Economische Zaken jaarlijks bij ministeriele regeling een maximum budget vaststelde voor de verstrekking van nieuwe subsidies. Hierbij werd er per categorie productie-installaties een subsidieplafond ingebouwd. Ter vergelijking; de MEP was tot 1 januari 2007 een open-einde regeling.

Nu de economie in eigen land door de overheid werd gestimuleerd middels de SDE moest de vraag aan de Europese Commissie worden voorgelegd of deze subsidie was en is aan te merken als staatssteun op grond van artikel 107 VWEU. Op 21 december 2007 oordeelde de commissie dat de SDE op basis van artikel 107 lid 3 sub c VWEU (“Als verenigbaar met de interne markt kunnen worden beschouwd: steunmaatregelen om de ontwikkeling van bepaalde vormen van economische bedrijvigheid of van bepaalde regionale economieën te vergemakkelijken, mits de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt daardoor niet zodanig worden veranderd dat het gemeenschappelijk belang wordt geschaad”)  niet viel aan te merken als een staatssteunregeling. Daarbij somde de commissie nog tussen neus en lippen op dat de SDE op een viertal punten afwijkt van de MEP, en wel te weten op de volgende: (i) biogas komt in de SDE nu ook in aanmerking voor subsidie, (ii) de diverse opties voor subsidie worden onderverdeeld in categorieën met ieder een apart basisbedrag en een subsidieplafond in tegenstelling tot de vaste kaders van de MEP, (iii) de duur van de subsidie wordt gekoppeld aan de levensduur van de verschillende soorten productie-installaties en wordt niet arbitrair op 10 jaar gezet en (iv) er wordt jaarlijks een flexibel basisbedrag  bij ministeriële regeling vastgelegd.

De SDE werd in 2008, 2009 en 2010 verleend.

De SDE+
Vanaf 2011 is de SDE regeling efficiënter gemaakt met betrekking tot de kosteneffectiviteit en haalbaarheid van de opwekkingstechnieken. Dit was ook wel nodig omdat de overheid, mede op basis van het kabinetsprogramma ‘Schoon en Zuinig’ en regelgeving op mondiaal niveau, zichzelf het streven heeft opgelegd om in 2020 16% van de energie in Nederland duurzaam op te wekken. Voor dit ambitieuze plan wordt er per jaar een hoeveelheid middelen ter beschikking gesteld. Hierbij is continuïteit van belang nu het over het algemeen gaat om investeringen met een lange voorbereidings- en terugverdientijd.

De belangrijkste uitbreidingen van de SDE+ ten opzichte van de SDE zijn: (i) de introductie van hernieuwbare warmte (zal hieronder verder op worden ingegaan), (ii) de introductie van osmose als een subsidiabele hernieuwbare energiebron, (iii) de mogelijkheid om subsidiabele productie over te dragen naar volgende jaren, (iv) de invoering van één maximumbasisbedrag voor alle technologieën en (v) voorrang voor goedkopere projecten wanneer het subsidieplafond wordt overschreden.

Ieder jaar wordt bij ministeriele regeling het budget bepaald waaruit de SDE+ aanvragen kunnen worden voldaan. In 2012 was het budget nog € 1.7 miljard. In 2013 zal het budget € 3 miljard bedragen. Anders dan voorgaande jaren zal in 2013 het budget worden gefinancierd uit een nieuwe heffing op het verbruik van elektriciteit en aardgas. Deze heffing wordt de ‘opslag duurzame energie’ genoemd en is vastgelegd in de gelijknamige wet (dossier 33 115). Deze nieuwe vorm van heffing is, kort gezegd, een belasting op elektriciteit en aardgas die naast de bestaande energiebelasting komt. De Belastingdienst zal met de heffing en de inning van de opslag duurzame energie worden belast. De lasten worden gelijkelijk verdeeld over de huishoudens en bedrijven (50/50). Dit om de koopkracht van de huishoudens en de internationale concurrentiepositie van bedrijven niet onevenredig te belasten ten opzichte van elkaar.

Hernieuwbare warmte
De regelingen voorafgaand aan de SDE+ waren uitsluitend gericht op het stimuleren van de productie van groen gas en hernieuwbare elektriciteit (met inbegrip van WKK). De SDE+ biedt daarentegen ook de mogelijkheid om uitsluitend de productie van hernieuwbare warmte te stimuleren. Hierbij wordt opgemerkt dat, ter voorkoming van verspilling van warmte om subsidie te krijgen, alleen hernieuwbare warmte die nuttig wordt aangewend voor subsidie in aanmerking komt. Artikel 1 van de Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie bepaalt dat onder nuttig gebruik wordt verstaan:

‘de warmte, uitgedrukt in GJ die vrijkomt uit hernieuwbare energiebronnen en die wordt aangewend voor:

a. gebouwklimatisering van de binnenruimten van gebouwen;
b. tapwaterverwarming en verwarming van water dat wordt ingezet in bedrijfsprocessen, met uitzondering van het gebruik als voedingswater voor een productie-installatie waarmee elektriciteit wordt opgewekt;
c. verwarming in industriële processen en van tuinbouwkassen, met uitzondering van:
1°. de inzet in een turbine of organische rankine cyclus waarmee elektriciteit wordt opgewekt;
2°. de inzet bij aardgasexpansie;
3°. het drogen en verwarmen van inputstromen van een productie-installatie voor het opwekken van elektriciteit, inclusief het voorverwarmen van verbrandingslucht;
4°. de inzet voor rookgasreiniging en waterzuivering van een productie-installatie voor het opwekken van elektriciteit;
5°. de verwarming van een installatie of een onderdeel daarvan, waarmee energie of een energiedrager wordt geproduceerd;
6°. de verwarming van opslagtanks van grondstoffen en producten die gebruikt worden om energie mee op te wekken;
d. klimaatregeling van koelcellen en industriële koelingstoepassingen;
e. levering aan een warmtenet, mits de producent aannemelijk kan maken dat de warmte gebruikt wordt voor een van de toepassingen bedoeld onder ten eerste tot en met ten vierde’.

CertiQ
Om te bepalen welke energie duurzaam is opgewekt wordt de op het net ingevoerde energie gecertificeerd. CertiQ (dochter van de landelijke netbeheerder TenneT) voorziet iedere 1000 kWh elektriciteit van een Garantie van Oorsprong (GvO). Deze certificaten worden digitaal aangemaakt en verschaffen informatie over waar en hoe de energie is opgewekt. Daarnaast dienen de GvO’s als bewijs om uit te sluiten dat  er energie uit fossiele brandstoffen wordt gesubsidieerd. De producent van de duurzaam opgewekte energie verkrijgt de GvO’s. Vervolgens is het aan de producent om te bepalen of hij deze GvO’s houdt, of dat hij ze verhandelt.

De aanvraag en spelregels van de SDE+ 2013
Bij het aanvragen van de subsidie zal gebruik moeten worden gemaakt van bij ministeriele regeling vastgestelde formulieren. Bij de aanvraag moet in ieder geval het volgende worden overlegd:

  • Een omschrijving van de productie-installatie waarvoor subsidie wordt gevraagd;

  • Een onderbouwde opgave van de hoeveelheid op te wekken en in te voeden energie per kalenderjaar gedurende de voor subsidie in aanmerking komende periode;

  • Indien voor de productie-installatie vergunningen nodig zijn, die vergunningen;

  • Een plan voor het in gebruik nemen en exploiteren van de productie-installatie.


Het subsidiebedrag is het verschil tussen de kostprijs van de groene energie (het basisbedrag) en de opbrengst van de (grijze) energie (het correctiebedrag). Dit subsidiebedrag, verleend per kWh, Nm3 of GJ, kan in een zestal periodes worden aangevraagd waarbij een aanvraag in de eerste periode gelijk staat aan de laagste subsidie, en waarbij een aanvraag in de laatste periode gelijk staat aan de hoogste subsidie. Hierbij geldt de regel: ‘wie het eerst komt wie het eerst maalt’. Er bestaat zodoende een risico dat wanneer een producent pas in de laatste periode de subsidie-aanvraag doet (waarmee overigens wel het hoogste subsidiebedrag kan worden verkregen), de subsidiepot al is ‘leeggevist’. De minister verdeelt de € 3 miljard namelijk op volgorde van binnenkomst van de aanvragen, en niet per categorie. De periodes zijn als volgt ingedeeld:

  • Periode 1: van 4 april 2013 tot 13 mei 2013;

  • Periode 2: van 13 mei 2013 tot 17 juni 2013;

  • Periode 3: van 17 juni 2013 tot 2 september 2013;

  • Periode 4: van 2 september 2013 tot 30 september 2013;

  • Periode 5: van 30 september 2013 tot 4 november 2013;

  • Periode 6: van 4 november 2013 tot 19 december 2013.


De aanvraag kan worden gedaan voor de productie van: (i) hernieuwbare elektriciteit, (ii) hernieuwbaar gas en (iii) hernieuwbare warmte. Hieronder wordt nader ingegaan op wat er onder iedere categorie valt, voor welke periode de subsidie wordt verstrekt en binnen hoeveel jaar na datum van inwerkingtreding van de subsidie de beschikking moet worden gebruikt.

(i) Hernieuwbare elektriciteit

  • Waterkracht (voor 15 jaar en binnen 4 jaar gebruiken)

  • Afvalwater- of rioolwaterzuiveringsinstallaties (voor 12 jaar en binnen 4 jaar gebruiken)

  • Wind op land (voor 15 jaar en binnen 4 jaar gebruiken)

  • Wind in meer (voor 15 jaar en binnen 4 jaar gebruiken)

  • Fotovoltaïsche zonnepanelen (voor 15 jaar en binnen 3 jaar gebruiken)

  • Osmose (voor 15 jaar en binnen 4 jaar gebruiken) *

  • Wind op zee (voor 15 jaar en binnen 5 jaar gebruiken) *

  • Vrije stromingsenergie (voor 15 jaar en binnen 4 jaar gebruiken) *


(ii) Hernieuwbaar gas

  • Biomassavergisting (voor 12 jaar en binnen 4 jaar gebruiken)

  • Afvalwater- of rioolwaterzuiveringsinstallaties (voor 12 jaar en binnen 4 jaar gebruiken)

  • Verlengde levensduur bestaande installaties (voor 12 jaar en binnen 18 maanden gebruiken)

  • Biomassavergassing (voor 12 jaar en binnen 4 jaar gebruiken) *


(iii)  Hernieuwbare warmte

  • Ketel vaste of vloeibare biomassa warmte (voor 12 jaar en binnen 4 jaar gebruiken)

  • Geothermie warmte (voor 15 jaar en binnen 4 jaar gebruiken)

  • Geothermie gecombineerde opwekking (voor 15 jaar en binnen 4 jaar gebruiken)

  • Uitbreiding bestaande afvalverbranding met warmte (voor 15 jaar en binnen 18 maanden gebruiken)

  • Ketel vloeibare biomassa warmte (voor 12 jaar en binnen 4 jaar gebruiken)

  • Thermische conversie biomassa gecombineerde opwekking (voor 12 jaar en binnen 4 jaar gebruiken)

  • Bestaande toepassing biomassa uitbreiding warmte (voor 5 jaar en binnen 18 maanden gebruiken)

  • Zonthermie (voor 15 jaar en binnen 3 jaar gebruiken)

  • Verlengde levensduur biomassa gecombineerde opwekking (voor 12 jaar en binnen 18 maanden gebruiken)

  • Verlengde levensduur biomassa warmte (voor 12 jaar en binnen 18 maanden gebruiken)

  • Biomassavergisting hernieuwbare warmte en/of hernieuwbare elektriciteit (voor 12 jaar en binnen 4 jaar gebruiken)


*         = uitsluitend aan te vragen in de vrije categorie

Per categorie wordt er een basisbedrag gekoppeld aan de opgewekte energie aan de hand van vooraf berekende vollasturen (het maximaal aantal productie-uren op vol vermogen per jaar waarover subsidie uitbetaald wordt) . Wordt er meer opgewekt in een jaar dan waar subsidie voor is verleend, dan kan die ‘overtollige’ opgewekte energie mee worden genomen naar het volgende jaar.

De subsidie-ontvanger is overigens wel verplicht om de productie-installatie binnen, gemiddeld, 4 jaar na de datum van de inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik te nemen. Of dit werkbaar is zal de toekomst moeten uitwijzen. De regeling is namelijk pas in 2011 gestart en er blijkt dat de meeste projecten de volledige termijn van 4 jaar nodig hebben om alles te realiseren.

Gezien de grote omvang en complexiteit van de SDE+ regeling is het verstandig om als producent je goed te laten informeren en eventueel bij te laten staan door een deskundige. Als de subsidie uiteindelijk wordt verleend begint pas het echte werk. Productie-installaties moeten worden verwezenlijkt en contracten moeten worden gesloten. Een advocaat met kennis van zaken is hierbij een must.