1. Home
  2. Kennis
  3. Artikelen
  4. De wijziging van de Wmcz komt dichterbij

De wijziging van de Wmcz komt dichterbij

Het is al langere tijd bekend dat de regering plannen heeft om de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen (Wmcz) aan te scherpen. Wij hebben over dit voornemen op onze kennispagina al eerder de nodige kritische noten gekraakt. Inmiddels zijn we weer een motie, een onderzoeksrapport en een reactie van de minister verder. Tijd voor een korte update.MotieEind vorig jaar dienen de Tweede Kamerleden Lea Bouwmeester (PvdA) en Carla Dik-Faber (Christen Unie) een voor de ongeoefende lezer nogal...
Leestijd 
Auteur artikel Tom van Malssen
Gepubliceerd 27 juni 2016
Laatst gewijzigd 16 april 2018
Het is al langere tijd bekend dat de regering plannen heeft om de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen (Wmcz) aan te scherpen. Wij hebben over dit voornemen op onze kennispagina al eerder de nodige kritische noten gekraakt. Inmiddels zijn we weer een motie, een onderzoeksrapport en een reactie van de minister verder. Tijd voor een korte update.

Motie
Eind vorig jaar dienen de Tweede Kamerleden Lea Bouwmeester (PvdA) en Carla Dik-Faber (Christen Unie) een voor de ongeoefende lezer nogal moeilijk te doorgronden motie in. In de motie wordt de regering verzocht om in het wetgevingstraject ‘mee te nemen’ dat de ‘zeggenschap’ van cliënten en patiënten bij hun zorginstelling wordt ‘vergroot’ door hun ‘zeggenschap te geven over dienstverlening en kwaliteitsbeleid, waarbij ook ondersteuning en financiering beschikbaar zijn’.

De motie wordt (ondanks of dankzij haar ietwat obscure karakter) aangenomen – aanleiding voor de minister om er eens een onderzoeksbureau op te zetten. Wat volgt is een rapport dat zich tooit met de prozaïsche titel: ‘Gevarieerde medezeggenschap in zorginstellingen en bij zorgverzekeraars: Een pleidooi voor het koesteren van veelzijdigheid.’. De auteurs zijn medewerkers van het Instituut Beleid & Management Gezondheidszorg van de Erasmus Universiteit Rotterdam.

Rapport 
Over het rapport van de Rotterdamse wetenschappers valt veel te zeggen, maar een tweetal punten verdient in ieder geval uitdrukkelijke bespreking.

Allereerst de constatering dat de onderzoekers van de Erasmus Universiteit zich aansluiten bij de conclusies van een eerder op onze kennispagina besproken rapport van een ander onderzoeksinstituut. Het gaat hier om de belangrijke conclusie dat men zich niet in zou moeten graven in de (val)kuil van allerlei formele rechten, maar dat gezocht zou moeten worden naar een soort complementaire wisselwerking tussen formele en meer materiële vormen van medezeggenschap. In de woorden van de onderzoekers: ‘Een te eenzijdige nadruk op rituele vormvereisten leidt tot een ritualisering van de medezeggenschap en laat kansen onbenut voor andere vormen van medezeggenschap’.

Dit is gelijk de overstap naar het tweede punt in het rapport dat aandacht verdient:  de meer of minder geslaagde poging van de onderzoekers om een zestal kernprincipes van medezeggenschap te definiëren die in zekere zin het scharnier zouden moeten vormen tussen formele en meer materiële medezeggenschap.

Principe 1: Doelen van medezeggenschap zijn bepalend voor de inrichting ervan.
De formulering van dit - op zich vruchtbare - eerste principe is helaas duidelijker dan de uitleg ervan. De onderzoekers gebruiken de (sub)termen ‘democratisch uitgangspunt’ en ‘inhoudelijke bijdrage aan het beleid’. Hiermee lijken ze te bedoelen dat medezeggenschap het tweeledige doel heeft van (enerzijds) het verschaffen van een soort ‘inspraakfundament’ aan patiënten en cliënten en (anderzijds) het scheppen van mogelijkheden voor het leveren van een inhoudelijke bijdrage aan ‘het beleid’ (wat dat ook precies zijn moge).

De vraag dringt zich echter op of men het zich niet wat eenvoudiger had kunnen maken, bijvoorbeeld met de stelling dat het doel van medezeggenschap bestaat uit het creëren van een situatie waarin als gevolg van enigerlei vorm van cliënten- of patiëntenparticipatie sprake is van een daadwerkelijke behartiging van de gemeenschappelijke belangen van patiënten en cliënten in een zorginstelling. Maar dit was mogelijk wat al te sober en zakelijk en zou wat al te zeer de wortels van cliënt- en patiëntmedezeggenschap in de democratiseringsbeweging verloochenen.

Principe 2: Medezeggenschap is altijd ‘work in progress’
Dit tweede principe ligt sterk in het verlengde van het eerste. Kort samengevat: de wijze waarop medezeggenschap concreet vorm krijgt moet zich kunnen aanpassen aan tijd en omstandigheden. De onderzoekers bestempelen dit principe zelf als een ‘pleidooi voor minder rigide vormen van medezeggenschap’. Een dergelijk pleidooi valt toe te juichen, maar de vraag is wel wat de zelfstandige waarde is van het tweede principe ten opzichte van het eerste.

Principe 3: medezeggenschap is gebaat bij variëteit
Iets vergelijkbaars geldt voor het derde principe: ook binnen één en dezelfde zorginstelling moet met verschillende vormen van medezeggenschap (kunnen) worden gewerkt. In dit kader moet worden gedacht aan alles variërend van formele raden, informele(re) overlegstructuren of zelfs inzet van sociale media.

Principe 4: responsiviteit
Dit principe drukt vooral de noodzaak uit om de medezeggenschap uitoefenende cliënten of patiënten een goede afspiegeling te laten zijn van de totale groep en daadwerkelijk contact te laten hebben met de achterban. Dit alles met het oog op de legitimiteit van de concreet gepraktiseerde medezeggenschapsvorm.

Principe 5: rolvastheid
Dit - belangrijke - principe benadrukt dat een cliënten- of patiëntenraad ‘niet op de stoel van de bestuurder’ moet gaan zitten. In het licht van de binnen cliënten- en patiëntenraden sterk afwijkende percepties van (de grenzen van) hun rol en taak is articulatie van dit principe zeker geen overbodige luxe.

Des te merkwaardiger is dan ook het voorstel van de onderzoekers om het bestaande bindende voordrachtsrecht ten aanzien van een lid van het toezichthoudend orgaan (artikel 7 Wmcz) te schrappen en te vervangen door het ‘betrekken’ van de cliëntenraad bij de werving en selectie van alle leden van de raad van toezicht/commissarissen. Cliënten- en patiëntenraden zijn immers niet alleen geen bestuurders, maar ook (en misschien wel met name) geen toezichthouders. ‘Betrokkenheid’ van de cliëntenraad bij benoeming van alle toezichthouders zou in dit kader een bepaald verkeerd signaal doen uitgaan, zeker als een dergelijke betrokkenheid een meer of minder formeel karakter zou krijgen. De concrete voorstelling van de onderzoekers bij de door hen bepleite ‘betrokkenheid’ wordt in het rapport overigens - opvallend genoeg - niet nader uitgewerkt.

Principe 6: diversiteit
Dit laatste principe behoeft in het huidige tijdvak eigenlijk geen nadere toelichting: het betreft het belang van het horen van zoveel mogelijk verschillende stemmen.

De onderzoekers pleiten ervoor de ‘zes principes van medezeggenschap’ een plaats te geven in de sectorspecifieke governance codes. Dit is wel wat erg ambitieus, nog afgezien van de serieuze vraag of dergelijke medezeggenschapsprincipes überhaupt in governance codes thuishoren. Hoe dan ook: de principes zijn een goed begin, maar ze verdienen nog een hoop nadere uitwerking, bijschaving en aanscherping. En uiteraard tegenspraak, om in de stijl te blijven.

Reactie
Op 15 juni jl. heeft de minister van VWS haar reactie op het rapport van de Rotterdamse onderzoekers aan de Tweede Kamer doen toekomen. De ‘zes principes van medezeggenschap’ worden door de minister in haar reactie genoemd, maar onduidelijk is of en zo ja in welke vorm de principes in het aangekondigde wetsvoorstel zullen worden verwerkt.

De minister kondigt verder aan dat zij in haar wetsvoorstel ‘het belang’ zal ‘toelichten’ van de ‘combinatie van formele en informele vormen van medezeggenschap’. Het valt te hopen dat de ‘toelichting’ van dit belang het niveau van een meer of minder obligate opmerking in de marge van de Memorie van Toelichting zal weten te ontstijgen. De woordkeuze in de brief van 15 juni jl. doet het ergste vrezen.

Opvallend is nog dat de minister - in vervolg op eerdere berichten - in haar reactie op het rapport van de onderzoekers van de Erasmus Universiteit nog eens het belang benadrukt van het invoeren van instemmingsrechten en de overheveling van het enquêterecht uit het Uitvoeringsbesluit WTZi naar de Wmcz. Dit is met name opvallend nu in het rapport over deze twee punten nauwelijks wordt gesproken en met enige overdrijving zelfs gesteld kan worden dat de strekking van het rapport nu juist was dat men zich op dergelijke formele rechten minder blind zou moeten staren.

De minister kondigt aan dat het wetsvoorstel tot wijziging van de Wmcz in september 2016 ter internetconsultatie zal worden aangeboden. Wordt dus spoedig vervolgd.