1. Home
  2. Kennis
  3. Artikelen
  4. DNB terecht teruggefloten door rechtbank in kwestie pensioenfonds Slagersbedrijf ?

DNB terecht teruggefloten door rechtbank in kwestie pensioenfonds Slagersbedrijf ?

 Op 26 november 2015 heeft de rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een kwestie tussen DNB en het pensioenfonds voor het Slagersbedrijf. Het betrof een discussie over de aanwending van het eigen vermogen van het pensioenfonds voor het onderhouden van een VPL-bestemmingsreserve. Een interessante discussie, omdat het pensioenfonds voor het Slagersbedrijf zeker niet het enige pensioenfonds is dat zich met de nevenactiviteit van het beheer van VPL-gelden bezighoudt. Hoewel DNB als waakhond...
Leestijd 
Auteur artikel Frédérique Hoppers
Gepubliceerd 21 januari 2016
Laatst gewijzigd 16 april 2018
 

Op 26 november 2015 heeft de rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een kwestie tussen DNB en het pensioenfonds voor het Slagersbedrijf. Het betrof een discussie over de aanwending van het eigen vermogen van het pensioenfonds voor het onderhouden van een VPL-bestemmingsreserve. Een interessante discussie, omdat het pensioenfonds voor het Slagersbedrijf zeker niet het enige pensioenfonds is dat zich met de nevenactiviteit van het beheer van VPL-gelden bezighoudt. Hoewel DNB als waakhond door de rechter min of meer gemuilkorfd werd, vraag ik mij af of dit terecht is. Naar mijn eerste inschatting valt goed te verklaren dat DNB de lijn wat heeft aangehaald.

Achtergrond VPL-gelden

Bij inwerkingtreding van de Wet VPL op 1 januari 2006 heeft het kabinet met een Sociaal Akkoord de mogelijkheid gecreëerd om extra ouderdomspensioen in te kopen over de niet benutte fiscale ruimte uit het verleden. Het betrof hier een zogenoemde voorwaardelijke pensioenregeling, vaak opgesteld door sociale partners. Die voorwaardelijkheid had betrekking op het gegeven dat eerst dan sprake is van een pensioenaanspraak op het moment dat de aanspraken daadwerkelijk ingekocht worden. Een dergelijke inkoop moet uiterlijk in 2021 plaatsvinden. Op dat moment moet dus de aanspraak sowieso afgefinancierd worden. De affinanciering hoeft niet evenredig in tijd plaats te vinden, eenvoudigweg omdat de voorwaardelijke pensioenaanspraak niet als pensioen in de zin van de Pensioenwet kwalificeert. Tot het verplichte moment van inkoop en daarmee affinanciering, legt de werkgever (eventueel met een bijdrage van de werknemer) wel al premiebedragen opzij. Voor het beheer van deze bedragen, ook wel beheer van VPL-gelden genoemd, kan een beroep worden gedaan op pensioenfondsen. De pensioenfondsen kunnen de taak van beheerder op zich nemen. Deze nevenactiviteit mag het pensioenfonds volgens de wetgever verrichten.

Het fonds en de werkgever maken separaat afspraken over het beheer van deze fondsgelden, onder andere wanneer deze beheersrelatie ophoudt te bestaan en de verplichting van de werkgever om af te financieren op het moment dat een deelnemer een beroep doet op inkoop. Eerst vanaf het moment van inkoop, kwalificeren de gelden van die deelnemer als pensioen en vanaf dat moment fungeert het pensioenfonds dus niet langer als slechts beheerder van de VPL-gelden.

Korte situatieschets

Ook het pensioenfonds voor het Slagersbedrijf was beheerder van de VPL-gelden. In de overeenkomst tussen het pensioenfonds en het Georganiseerd Overleg Slagersbedrijf (GOS) komt het hierboven verwoorde juridische uitgangspunt terug dat het fonds slechts de VPL-gelden beheert en de werkgever op het moment van inkoop moet instaan voor (af)financiering. Uit de casus maak ik niet op dat alle aanspraken al afgefinancierd zijn. Dat hoeft ook niet, omdat de verplichte affinanciering eerst in 2021 (of zoveel eerder als de betreffende deelnemer met pensioen gaat) aan de orde is. De VPL-toezegging als zodanig was vastgelegd in de cao voor het Slagersbedrijf.

Het pensioenfonds heeft ter uitvoering van de afspraken aanvankelijk een off balance voorziening gevormd ten laste van het eigen vermogen en later een zogenoemde bestemmingsreserve VPL-regeling gecreëerd. In een Vraag & Antwoord van het Open Boek Toezicht van DNB staat hierover vermeld dat op de balans van het pensioenfonds tegenover de VPL-gelden een bestemmingsreserve opgenomen wordt, opdat de VPL-gelden niet van invloed zijn op de financiële positie van het pensioenfonds. Achtergrond hiervan is dat de VPL-gelden geen eigendom van het pensioenfonds zijn, maar slechts verband houden met een verrichte nevenactiviteit van het pensioenfonds. Volgens DNB moet voorkomen worden dat deze VPL-gelden vermengd worden met de premies voor de pensioenen. Op 31 oktober 2012 heeft DNB een brief verzonden aan alle pensioenfondsen, dus ook aan het pensioenfonds voor het Slagersbedrijf, waarin ditzelfde aspect terugkomt aan de hand van een nadere guidance.

Hoewel het vormen van een bestemmingsreserve voor deze VPL-gelden als zodanig dus niet merkwaardig is, roept de wijze waarop het pensioenfonds deze reserve “gevuld” heeft, wel vraagtekens op. Althans, bij DNB. Zo wordt deze reserve niet uitsluitend gevuld vanuit de ontvangen VPL-premies, maar ook vanuit de fondsrendementen. Als gevolg hiervan is het beheer van de VPL-gelden door het pensioenfonds van invloed gebleken op het vermogen van het pensioenfonds. Dat vermogen lijkt te zijn afgenomen, doordat de rendementen deels een VPL-bestemming hebben gekregen.

DNB stelde zich als gevolg hiervan op het standpunt dat een deel van de bestemmingsreserve vrij moet vallen ten gunste van het eigen vermogen. DNB heeft in dit verband betoogd dat de overheveling van gelden voor de VPL-regeling naar de VPL-bestemmingsreserve de facto neerkomt op een premiekorting als bedoeld in artikel 129 Pensioenwet. Die premiekorting werd door DNB ontoelaatbaar bevonden, omdat sprake was van een reservetekort.

Oordeel rechtbank

De rechtbank gaat niet mee in dit betoog. De rechter overweegt onder andere uit de Nota van Toelichting bij het besluit FTK waaruit blijkt dat het een pensioenfonds is toegestaan om reserves te vormen met het oog op toekomstige pensioenaanspraken zoals in het kader van de VPL-regeling. Het vormen van zo’n reserve is volgens de rechtbank niet aan te merken als het verlenen van een premiekorting in de zin van artikel 129 Pensioenwet. Op zichzelf is deze overweging naar mijn inschatting juist, omdat het pensioenfonds steeds een kostendekkende premie binnen de context van artikel 128 Pensioenwet lijkt te hebben vastgesteld. Ik vraag mij echter af of het bezwaar van DNB daadwerkelijk ziet op het vormen van een bestemmingsreserve als zodanig. Het lijkt er meer op dat het bezwaar zich toespitst op de soort gelden waarmee deze bestemmingsreserve wordt gevormd. Voor een deel wordt de bestemmingsreserve namelijk gevormd uit de fondsrendementen van de pensioenregeling en dus niet uit (uitsluitend) t de VPL-premies. Bovendien lijkt de verplichting van het pensioenfonds niet verder te reiken dan het beheer van de VPL-gelden. Het aanvullen van een eventueel tekort aan VPL-gelden om de voorwaardelijke pensioenaanspraken daadwerkelijk in te kunnen kopen, lijkt - ook op basis van de overeenkomst tussen het GOS en het fondsbestuur - een aangelegenheid die de werkgever aangaat en niet het pensioenfonds.

Ook stelt DNB dat sprake is van een schending van de norm van de evenwichtige belangenbehartiging in de zin van artikel 105 Pensioenwet, nu met name de jongere deelnemers geraakt zouden worden als de fondsrendementen ondergebracht blijven binnen de bestemmingsreserve en dus niet alsnog vrijvallen. Ook hierin gaat de rechtbank niet mee. De rechtbank heeft hierbij met name aandacht besteed aan de gevolgen van de vrijval voor de VPL-gerechtigden in vergelijking tot de gevolgen voor de overige deelnemers indien deze vrijval niet zou plaatsvinden. Laatstgenoemde gevolgen zijn relatief beperkt en wegen daardoor niet zwaarder dan de gevolgen voor de VPL-gerechtigden indien alsnog een vrijval zou plaatsvinden.

Tot slot wordt door DNB een beroep gedaan op artikel 143 Pensioenwet, de norm van de beheerste en integere bedrijfsvoering waaraan het pensioenfonds zich moet houden. In dit verband wordt gerefereerd aan het ontbreken van een verplichting voor het pensioenfonds om pensioen in te kopen over het verleden, ook indien de bestemmingsreserve lager is dan het bedrag wat hiervoor nodig is. Dit staat ook zo verwoord in de overeenkomst tussen GOS en het fondsbestuur. Het pensioenfonds erkent het ontbreken van een dergelijke verplichting. Mede daarom kan ik niet helemaal plaatsen waarom het pensioenfonds het dan toch noodzakelijk acht om fondsrendementen aan de bestemmingsreserves toe te voegen. Helaas biedt de uitspraak hier onvoldoende inzicht in.

Begrijpelijke uitspraak?

Op zichzelf is er in juridische zin niets mis met het aanhouden van een bestemmingsreserve voor bijvoorbeeld toekomstige verplichtingen die ontstaan uit de VPL-regeling. Zodra de VPL-aanspraken namelijk worden ingekocht (en dus daarmee het voorwaardelijke karakter verliezen), kan dit immers tot een toename van pensioenverplichtingen bij het pensioenfonds leiden. Bovendien is de bestemmingsreserve niet van invloed op de dekkingsgraad. Bij de dekkingsgraad gaat het namelijk om reeds opgebouwde pensioenverplichtingen, en dus niet om toekomstige verplichtingen. Eventuele toekomstige verplichtingen waarvoor de bestemmingsreserves worden aangehouden tellen dus niet mee voor de dekkingsgraad.

Voor zover die depots bedoeld zijn voor de (verbetering van de) pensioenregeling, lijkt het mij niet bezwaarlijk indien fondsrendementen aan dit depot worden toegevoegd. Het wordt echter anders, voor zover het depot een ander doel dan de pensioenregeling dient. Daarvan lijkt in deze kwestie sprake. Zolang de VPL-aanspraken namelijk nog niet zijn ingekocht, houdt de bestemmingsreserve slechts verband met een nevenactiviteit en niet met de uitvoering van de pensioenregeling als zodanig. Daarmee valt lastig te rijmen dat, zoals in onderhavige kwestie aan de orde lijkt, alle deelnemers in de pensioenregeling van het fonds min of meer bijdragen aan een nevenactiviteit. Met andere woorden: iets dat (nog) geen pensioen is lijkt dus te worden bekostigd uit de premiegelden van een basispensioenregeling. Bovendien druist dit in tegen het uitgangspunt van het Sociaal Akkoord dat de financiering van de VPL-regeling door de werkgever en niet door het pensioenfonds plaatsvindt. Evenzeer lijkt ook de overeenkomst tussen het GOS en het pensioenfonds hier vanuit te gaan.

De uitspraak roept dus nog de nodige vragen bij mij op. In het bijzonder ben ik benieuwd naar hoe een rechtbank of gerechtshof aankijkt tegen een (indirecte) financiering door het pensioenfonds van de VPL-regeling, namelijk een financiering door fondsrendementen toe te voegen aan de VPL-bestemmingsreserve.

Uiteraard wordt u via dit kennisportal over ontwikkelingen op onder andere het terrein van pensioentoezicht op de hoogte gehouden.