1. Home
  2. Kennis
  3. Artikelen
  4. Een studiekostenbeding, waterdicht te formuleren? (1)

Een studiekostenbeding, waterdicht te formuleren?

Vanaf 1 juli jl., oftewel vanaf de inwerkingtreding van de Wet Werk en Zekerheid (WWZ), is scholing van de werknemer nog belangrijker geworden dan het al was. Zo schrijft de wet voor dat de werkgever aan de werknemer scholing moet bieden die noodzakelijk is voor de uitoefening van de functie. Ook in geval van een reorganisatie moet in het kader van een herplaatsingsverplichting ook in scholing geïnvesteerd worden, indien daarmee een herplaatsing in een passende en vacante functie gerealiseerd...
Leestijd 
Auteur artikel Harold Willems (uit dienst)
Gepubliceerd 23 december 2015
Laatst gewijzigd 16 april 2018
Vanaf 1 juli jl., oftewel vanaf de inwerkingtreding van de Wet Werk en Zekerheid (WWZ), is scholing van de werknemer nog belangrijker geworden dan het al was. Zo schrijft de wet voor dat de werkgever aan de werknemer scholing moet bieden die noodzakelijk is voor de uitoefening van de functie. Ook in geval van een reorganisatie moet in het kader van een herplaatsingsverplichting ook in scholing geïnvesteerd worden, indien daarmee een herplaatsing in een passende en vacante functie gerealiseerd kan worden. Kortom, scholing van de werknemer neemt een belangrijke plek in binnen het arbeidsrecht. Daar kunnen voor een werkgever behoorlijk wat kosten mee gemoeid zijn. Als een werknemer vervolgens voortijdig vertrekt, is dat behoorlijk zuur.

Een studiekostenbeding kan de werkgever in zo’n geval een oplossing bieden. Met een studiekostenbeding zorgt de werkgever ervoor dat een werknemer niet ‘zomaar’ de arbeidsovereenkomst op kan zeggen tijdens of net na het afronden van de training, cursus of opleiding. Althans, niet voordat de werknemer (een deel van) de kosten van training, cursus of opleiding aan de werkgever heeft terugbetaald.

Echter, bij het opstellen van een studiekostenbeding is zorgvuldigheid belangrijk. Rechters kijken namelijk kritisch naar zo’n studiekostenbeding, onder andere naar hoe dit geformuleerd is. Dat is recent maar weer eens bevestigd door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Arrest

In een zaak die speelde voor het Hof Arnhem-Leeuwarden had de werkgever met de werknemer een studiekostenbeding gesloten in verband met een door de werknemer te volgen opleiding. In het studiekostenbeding spraken zij af dat als de arbeidsovereenkomst op verzoek van de werknemer zou worden beëindigd, de werknemer de studiekosten aan de werkgever diende terug te betalen. Deze verplichting verviel drie jaar na het behalen van de opleiding. Ook zou per jaar, na het einde van de opleiding, eenderde deel worden kwijtgescholden.

Na het behalen van de opleiding ging de werknemer niet akkoord met een aanbod van de werkgever om de arbeidsovereenkomst voort te zetten als een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd (de werknemer had steeds arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd). De werkgever vorderde daarop de studiekosten van de werknemer terug, en stelde dat de arbeidsovereenkomst op verzoek van de werknemer was geëindigd. Immers, de werkgever had een voorstel tot verlenging van de arbeidsovereenkomst gedaan, welke de werknemer had geweigerd.

Centrale vraag was hoe het studiekostenbeding  uitgelegd moest worden. Met andere woorden: moet het niet willen verlengen van de arbeidsovereenkomst door de werknemer gelijk worden gesteld met een beëindiging van de arbeidsovereenkomst op verzoek van de werknemer?

Het Hof overweegt dat het werkgever en werknemer is toegestaan om  afspraken te maken over een eventuele terugbetaling van studiekosten, die aanvankelijk door de werkgever zijn voldaan. Deze bevoegdheid is echter niet onbeperkt. De Hoge Raad heeft immers eerder geoordeeld dat de terugbetaling wordt begrensd door wettelijke bepalingen, door de eisen van goed werkgeverschap en de norm van art. 6:248 BW (redelijkheid en billijkheid). Het hof benadrukt dat, gelet op de consequenties die schending van een studiekostenbeding voor een werknemer kan hebben, deze consequenties voor een werknemer vooraf voldoende duidelijk moeten zijn.

Omdat partijen in deze zaak van mening verschilden over hoe het studiekostenbeding moest worden uitgelegd, geldt volgens het Hof de Haviltex maatstaf. Dit houdt in dat de rechter niet alleen kijkt naar de tekst van het studiekostenbeding, maar ook kijkt naar wat partijen hebben bedoeld met de bepalingen uit het studiekostenbeding en onderling van elkaar mochten verwachten.

In deze zaak pakt deze beoordeling in het nadeel van de werkgever uit. Het hof overweegt dat de werknemer de consequenties van het studiekostenbeding niet heeft begrepen. Het was voor de werknemer niet duidelijk dat van ‘beëindiging van het dienstverband op verzoek van de werknemer’ ook sprake is wanneer, zoals in dit geval, de arbeidsovereenkomst van rechtswege eindigt doordat de werknemer de arbeidsovereenkomst niet wil voortzetten. Deze onduidelijkheid komt voor risico van de werkgever, en de werknemer hoefde de studiekosten dus niet terug te betalen.

Tot slot

In deze zaak had de werkgever dus ‘pech’ omdat hij de gemaakte studiekosten niet van de werknemer kon terugvorderen vanwege een onduidelijke formulering. Om niet voor dergelijke ongewenste ‘verrassingen’ te komen staan is het dus van belang zorgvuldig naar de formulering van een studiekostenbeding te kijken.