1. Home
  2. Kennis
  3. Artikelen
  4. Faillissementsaanvraag als incassomiddel, soms een boemerang (1)

Faillissementsaanvraag als incassomiddel, soms een boemerang

Regelmatig wordt het faillissement van een niet-betalende schuldenaar aangevraagd, om deze zodanig onder druk te zetten dat de schuldenaar alsnog de vordering van de aanvrager voldoet (en zo het faillissement afwendt). Dit lijkt een veilig en relatief goedkoop incassomiddel, hetgeen ook de aanvragers van het faillissement van de Vereniging Nederlandse Draf- en Rensport moeten hebben gedacht. Maar zoals het arrest van het Gerechtshof ’s-Gravenhage van 17 augustus 2010 uitwijst, kan een al te l...
Leestijd 
Auteur artikel Dirkzwager
Gepubliceerd 24 november 2010
Laatst gewijzigd 16 april 2018
Regelmatig wordt het faillissement van een niet-betalende schuldenaar aangevraagd, om deze zodanig onder druk te zetten dat de schuldenaar alsnog de vordering van de aanvrager voldoet (en zo het faillissement afwendt). Dit lijkt een veilig en relatief goedkoop incassomiddel, hetgeen ook de aanvragers van het faillissement van de Vereniging Nederlandse Draf- en Rensport moeten hebben gedacht. Maar zoals het arrest van het Gerechtshof ’s-Gravenhage van 17 augustus 2010 uitwijst, kan een al te licht gebruik van dit ‘incassomiddel’ zeer ongewenste gevolgen voor de aanvragers hebben.

In deze zaak speelde het volgende. Op 1 juni 2010 is de Vereniging Nederlandse Draf- en Rensport in staat van faillissement verklaard, op verzoek van de aanvragers. Tegen dit vonnis is de curator in verzet gekomen met het verzoek om dit vonnis te vernietigen. Hierbij voerde hij onder meer als grondslag aan dat de aanvragers geen vordering zouden hebben op de Vereniging. Aangezien een faillissement alleen kan worden aangevraagd door een schuldeiser, zou het faillissement in dat geval ten onrechte door de aanvragers zijn aangevraagd. Naast vernietiging van het faillissement vordert de curator ook dat de aanvragers worden veroordeeld in de faillissementskosten.

De vorderingen van de curator worden door de Rechtbank afgewezen. De Rechtbank oordeelt dat het gegeven dat de Vereniging ter zitting de vorderingen van de aanvragers heeft erkend, ertoe leidt dat summierlijk is gebleken van het vorderingsrecht van de aanvragers. De Rechtbank zou dus terecht het faillissement hebben uitgesproken. De curator is het hier niet mee eens, en stelt hoger beroep in.

De aanvragers van het faillissement laten aan het Hof weten dat ze geen verweer wensen te voeren, omdat er inmiddels ten opzichte van hen geen betalingsachterstanden meer zijn. Daarbij geven de aanvragers wel aan dat ze van mening zijn dat ze niet in de faillissementskosten veroordeeld zouden moeten worden.

Het Hof wijst vervolgens het verzoek van de curator toe om alsnog het faillissement te vernietigen, nu dit verzoek niet is bestreden. De toewijzing van het verzoek van de curator tot veroordeling van de aanvragers in de faillissementskosten kan plaatsvinden indien de aanvragers het faillissement op onjuiste gronden hebben aangevraagd. Dat dit het geval is geweest, volgt niet zonder meer uit de omstandigheid dat de aanvragers in hoger beroep geen verweer hebben gevoerd.

De veroordeling van de aanvragers in de faillissementskosten kan echter wel plaatsvinden, indien niet ‘summierlijk blijkt van het bestaan van een vorderingsrecht van de aanvragers op de Vereniging Nederlandse Draf- en Rensport ten tijde van de aanvraag van het faillissement’. Ondanks de erkenning van de vordering door de Vereniging Nederlandse Draf- en Rensport, gaat het Hof dus beoordelen of er wel daadwerkelijk een vordering bestond. Het Hof concludeert dat vanwege het feit dat de Vereniging Nederlandse Draf- en Rensport haar activa en passiva (waaronder dus de vordering van de aanvragers) had overgedragen aan een derde partij, en de aanvragers hebben ingestemd met deze schuldoverneming, de aanvragers geen vordering meer hadden op de Vereniging Nederlandse Draf- en Rensport.

Het Hof komt dus tot de conclusie dat de aanvragers geen vordering hadden op het moment van de faillissementsaanvraag, en oordeelt dat de aanvragers het faillissement daarom op onjuiste gronden hebben aangevraagd. Het Hof veroordeelt de aanvragers in de faillissementskosten, die bestaan uit (onder meer) het salaris van de curator ad € 8.583,37 inclusief BTW, en in de kosten van het hoger beroep ad € 2.102,=.

Hieruit blijkt dat met het aanvragen van het faillissement als incassomiddel dus niet te lichtzinnig dient te worden omgegaan. In ieder geval is het van groot belang dat zeker is dat de aanvrager op het moment van de aanvraag ook daadwerkelijk een vordering heeft, anders kunnen de kosten achteraf wel eens flink tegenvallen.