1. Home
  2. Kennis
  3. Artikelen
  4. Fiscale en civiele aandachtspunten nettopensioen: laatste stand van zaken (1)

Fiscale en civiele aandachtspunten nettopensioen: laatste stand van zaken

Recent heeft PFZW aangekondigd bezig te zijn met een netto ouderdomspensioenproduct. Ook andere pensioenfondsen zijn hier momenteel serieus mee bezig. Specifiek bij nettopensioenregelingen van pensioenfondsen gelden bijzondere aandachtspunten. Wanneer het gaat om bedrijfstakpensioenfondsen (in plaats van ondernemingspensioenfondsen) zijn er zelfs aanvullende aandachtspunten. Sommige aangestipte aandachtspunten zijn achterhaald, andere punten blijken binnen de context van de Pensioenwet en Bes...
Leestijd 
Auteur artikel Frédérique Hoppers
Gepubliceerd 02 september 2015
Laatst gewijzigd 16 april 2018
Recent heeft PFZW aangekondigd bezig te zijn met een netto ouderdomspensioenproduct. Ook andere pensioenfondsen zijn hier momenteel serieus mee bezig. Specifiek bij nettopensioenregelingen van pensioenfondsen gelden bijzondere aandachtspunten. Wanneer het gaat om bedrijfstakpensioenfondsen (in plaats van ondernemingspensioenfondsen) zijn er zelfs aanvullende aandachtspunten. Sommige aangestipte aandachtspunten zijn achterhaald, andere punten blijken binnen de context van de Pensioenwet en Besluit uitvoering Pensioenwet niet helemaal juist te zijn. Geldt er bijvoorbeeld nu wel of niet een verplichte werkgeversbijdrage in nettopensioen van minimaal 10%? En hoe werkt dit door ten opzichte van werknemers die niet wíllen deelnemen in een nettopensioenregeling? Een andere belangrijke vraag is hoe we de vrijwilligheid moeten opvatten, zowel vanuit het perspectief van de werknemer als de werkgever. Moet de werkgever bijvoorbeeld dispensatie vragen van een nettopensioenregeling bij een bedrijfstakpensioenfonds en zo ja, voorziet het Vrijstellings- en boetebesluit Wet Bpf 2000 (Vrijstelingsbesluit) in deze dispensatiemogelijkheid? Op deze vragen wordt in onderhavige bijdrage ingegaan.  

Achtergrond

Als gevolg van het nieuwe Witteveenkader per 1 januari 2015 is de fiscaal gefaciliteerde pensioenopbouw afgetopt bij een jaarsalaris van € 100.000,- bruto. In het verlengde hiervan heeft de wetgever het mogelijk gemaakt om binnen de tweede pijler tonplussers te laten sparen voor een nettopensioen, overigens alleen op basis van een pensioenregeling met het karakter van een premieovereenkomst. Op fiscaal terrein geldt hiervoor de vrijstelling van vermogensrendementsheffing (box 3 IB), zodat er toch nog een fiscaal voordeel verbonden is aan sparen voor pensioen.

Vrijwilligheid

Een belangrijke randvoorwaarde voor dit nettopensioen is de vrijwilligheid voor de werknemer. Maar hoe verhoudt deze vrijwilligheid zich tot het uitgangspunt dat bij een bedrijfstakpensioenfonds aangesloten werkgevers verplicht zijn om een nettopensioenregeling van het fonds aan pensioendeelnemers aan te bieden? Met die verplichtstelling wordt nadrukkelijk niet bedoeld dat de pensioendeelnemer verplicht is om deel te nemen aan het nettopensioen. Dat blijft altijd een vrijwillige keuze van de deelnemer. De verplichtstelling betekent slechts dat de werkgever de nettopensioenregeling moet aanbieden, voor zover het betreffende bedrijfstakpensioenfonds een nettopensioenregeling heeft.

Dispensatie/vrijstelling van de verplichtstelling

De werknemer kan dus altijd afzien van het nettopensioen dat aangeboden wordt. De werkgever daarentegen moet de nettopensioenregeling van het bedrijfstakpensioenfonds wel ter keuze aanbieden. Hierop is vorig jaar veel kritiek geweest, omdat dit onder andere tot oneerlijke concurrentie van bedrijfstakpensioenfondsen ten opzichte van verzekeraars zou kunnen leiden. Uiteindelijk heeft dit geresulteerd in een aanpassing van het Vrijstellingsbesluit, met als uitgangspunt dat verplicht gestelde werkgevers zelf mogen kiezen of zij de nettopensioenregeling laten uitvoeren door het voor hen geldende (verplichte) fonds of een verzekeraar (zie artikel 4a van het Vrijstellingsbesluit). betreft.

Zo op het eerste oog lijkt een werkgever dus niet te hoeven vrezen voor een verplichte aanbieding van nettopensioen van het eigen bedrijfstakpensioenfonds. Echter, dit uitgangspunt verdient nuancering. Er hoeft namelijk uitsluitend geen nettopensioenregeling (ook niet bij een verzekeraar) te worden aangeboden, voor zover het bedrijfstakpensioenfonds geen nettopensioenregeling kent. Als het bedrijfstakpensioenfonds zo’n nettopensioenregeling wel kent, geldt weliswaar dat de werkgever dispensatie kan vragen, maar daar is een belangrijke voorwaarde aan verbonden. Uit de voorwaarde van artikel 7 lid 8 vloeit namelijk voort dat de werkgever pas in aanmerking kan komen voor een vrijstelling, als er minimaal een gelijkwaardige nettopensioenregeling bij een verzekeraar wordt aangeboden. Die gelijkwaardigheid ziet niet uitsluitend op de hoogte van de in te leggen premies, maar ook op de hoogte van de werkgeversbijdrage.

Werkgeversbijdrage

In het licht van bovenstaande vrijstellingsvoorwaarde van een minimaal gelijke werkgeversbijdrage, is het interessant om na te gaan of er bij een nettopensioenregeling van een pensioenfonds een verplichte werkgeversbijdrage geldt. Met regelmaat lees ik terug dat bij een nettopensioenregeling in een pensioenfonds een minimale werkgeversbijdrage van 10% geldt. Bij dispensatie van een nettopensioenregeling in een bedrijfstakpensioenfonds, doordat de werkgever de nettopensioenregeling door een verzekeraar wil laten uitvoeren, geldt dan op grond van het Vrijstellingsbesluit tenminste een gelijke werkgeversbijdrage. Is dit wel een terechte uitlating? Kamerlid Lodders heeft hier vorig jaar al vragen over gesteld.

Die minimale werkgeversbijdrage van 10% is geënt op artikel 120 lid 2 sub a Pensioenwet en houdt verband met de productafbakeningseisen van pensioenfondsen ten opzichte van verzekeraars. In genoemd artikellid wordt gerefereerd aan de zuivere premieovereenkomst, dus waarbij de premies tot de pensioendatum belegd worden. Artikel 120 lid 2 noemt echter ook twee andere premieovereenkomsten, waar de minimale werkgeversbijdrage níet geldt. Zo is er ook de premieovereenkomst waarbij de premies ingelegd worden en eerst bij einde deelneming omgezet worden in een kapitaal. In dat geval wordt de werkgever dus in beginsel niet geconfronteerd met een minimale werkgeversbijdrage! Pensioenfondsen moeten hierop bedacht zijn bij de vormgeving van het nettopensioenproduct.

Deze toelichting is overigens ook door de regering verschaft in reactie op de motie van Kamerlid Lodders en blijkt bovendien uit de tekst van artikel 41 Besluit uitvoering Pensioenwet, waarin niet uitsluitend de zuivere premieovereenkomst als nettopensioenregeling genoemd wordt.

Overigens is het ook interessant om na te gaan of er nog een andere grondslag voor een minimale werkgeversbijdrage bestaat, bijvoorbeeld in de arbeidsovereenkomst of cao. Discussie hierover is mogelijk, hoewel hierover momenteel opvallend genoeg weinig gediscussieerd wordt. Het verdient mijns inziens aanbeveling dat cao-partners zich hierover gaan uitlaten. Mijns inziens ligt het meer voor de hand om de huidige premieverdelingen uitsluitend toe te passen op fiscaal gefaciliteerde pensioenopbouw en dus niet op nettopensioenregelingen. Uitgangspunt bij nettopensioenregelingen is niet voor niets dat dit uit het (netto) loon van de werknemer betaald wordt.

Fiscale voorwaarde: gelijke bijdrage aan vergelijkbare werknemers

Stel dat de werkgever een bijdrage in de nettopensioenregeling verstrekt, al dan niet omdat de Pensioenwet daartoe (via artikel 120) verplicht. Op grond van de Wet IB moet de werkgever eenzelfde vergoeding aan vergelijkbare werknemers verstrekken die besloten hebben niet deel te nemen in het nettopensioen. Die vergoeding vindt dan in de loonsfeer plaats. Het is verstandig dit punt in ogenschouw te nemen bij de afweging een bepaalde werknemer al dan niet een directe bijdrage te verlenen voor nettopensioen.

Kortom

Het nettopensioenproduct kent dus een aantal fiscale en civiele aandachtspunten. Werkgevers die verplicht deelnemer zijn in een bedrijfstakpensioen­fonds worden voor de keuze gesteld zodra het bedrijfstakpensioenfonds het nettopensioen­product geïntroduceerd heeft. Wordt al dan niet dispensatie aangevraagd? En zo ja, dan zal aangetoond moeten worden dat een gelijkwaardig nettopensioenproduct bij een verzekeraar (minimaal gelijke premie etc.) gerealiseerd is. Bovendien is het op basis van de specifieke kenmerken van de nettopensioenregeling bij het pensioenfonds noodzakelijk om na te gaan of er een minimale werkgeversbijdrage geldt. Tot slot moet in geval van een bijdrage rekening gehouden worden met een gelijke bijdrage aan vergelijkbare werknemers die besloten hebben niet deel te nemen in de aangeboden nettopensioenregeling.