In zijn arrest van 20 september 2016 – in de inmiddels bekende Leusdense onteigening van appartementsrechten - heeft het Hof Arnhem-Leeuwarden geoordeeld over een vordering tot betaling van gemaakte kosten.
De Hoge Raad heeft bij arrest van 27 november 2015 het arrest van het gerechtshof vernietigd en het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland bekrachtigd. In dat vonnis had de rechtbank Midden-Nederland de vordering tot onteigening afgewezen op de grond dat de kennisgeving van het ontwerp-onteigeningsbesluit niet naar het juiste adres van de hypotheekhouder was gezonden.
In een akte na cassatie hebben de eigenaren het hof verzocht om de gemeente te veroordelen tot vergoeding van de gemaakte advocaatkosten en kosten van deskundige bijstand. De gemeente heeft daarop gesteld dat het hof geen acht mocht slaan op deze akte, althans de vordering van de eigenaren diende af te wijzen.
Oordeel Hof
Het Hof overweegt in dit arrest dat de vordering van de eigenaren betrekking heeft op de kosten van juridische en deskundige bijstand die zijn gemaakt in de zogenaamde preprocessuele fase, de verzoekschriftprocedure ex art. 54a e.v. van de Onteigeningswet (hierna: Ow) bij de rechtbank en op de schadeloosstellingsprocedure bij het hof. Volgens de eigenaren hebben de door de rechtbank en de Hoge Raad uitgesproken kostenveroordelingen geen betrekking op die kosten.
Het Hof is het met de gemeente eens dat de procedure met het arrest van de Hoge Raad van 27 november 2015 is geëindigd. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de in eerste aanleg door de gemeente ingestelde vorderingen niet toewijsbaar zijn. De Hoge Raad heeft de zaak vervolgens op de voet van art. 420 Rv zelf afgedaan door het arrest van het hof van 5 augustus 2014 te vernietigen en het vonnis in eerste aanleg van 14 augustus 2013 van de rechtbank Midden-Nederland - waarin de vordering van de gemeente tot vervroegde onteigening van de aan de eigenaren toebehorende appartementsrechten is afgewezen - te bevestigen. Van een (terug)verwijzing van het geding naar dit hof of een andere rechter (art. 421 tot en met 424 Rv) is derhalve geen sprake. Voortzetting van de onvoltooide appelinstantie die vooraf ging aan het cassatiegeding is dan ook niet aan de orde. Er is dus geen sprake van een bij het hof aanhangige (contentieuze) schadeloosstellingsprocedure. Dus is er geen procedure aanhangig. Het Hof is ook niet krachtens een specifieke wettelijke regeling bevoegd te oordelen over de door [geïntimeerden] gevorderde vergoeding voor door hen gemaakte kosten. En als de eigenaren menen dat de Hoge Raad onjuiste toepassing heeft gegeven aan art. 50 Ow, waarin een afwijkende regeling met betrekking tot de proceskosten in een onteigeningsprocedure is neergelegd, kunnen zij daarover niet bij het Hof terecht met hun klacht.
Het hof verklaart zich dan ook onbevoegd om van de vordering kennis te nemen, en ziet ook niet dat een andere gewone rechter bevoegd is om in dit stadium van de vordering van de eigenaren kennis te nemen. De eigenaren staan dus met lege handen en krijgen een deel van de door hen gemaakte kosten niet vergoed.
Commentaar
Deze zaak is redelijk specifiek, maar het komt wel vaker voor dat eigenaren met een verzoek of vordering tot onteigening worden geconfronteerd die uiteindelijk de eindstreep niet haalt. Denk aan de eigenaar die een zienswijze indient tegen een ontwerp-onteigeningsbesluit met als gevolg dat het verzoek om onteigening wordt afgewezen of op aanraden van de Kroon wordt ingetrokken. Omdat de vergoeding van gemaakte kosten pas in de gerechtelijke fase aan de orde komt (tenzij natuurlijk partijen eerder overeenstemming bereiken) staat de eigenaar dan met lege handen. Natuurlijk kan de eigenaar (of belanghebbende) bij een tweede poging tot onteigening de voorwaarde stellen dat hij pas wil praten nadat de gemaakte kosten van de eerste ronde zijn vergoed, maar als de verzoeker om onteigening dat weigert valt een tweede onteigening niet tegen te houden met het argument dat de gemeente niet bereid is om de kosten van de eerste poging te vergoeden.
De enige oplossing lijkt ons dat de eigenaar zich op het standpunt stelt dat de weigering tot vergoeding van gemaakte kosten in het geval van een gestrande onteigening onrechtmatig is, en dat zo nodig een afzonderlijke procedure wordt gevoerd op grond van onrechtmatige daad. Voorbeelden van zo’n procedure zijn ons niet bekend. Dit arrest is geen goed voorbeeld omdat de vordering hier was ingesteld in het kader van een afgelopen onteigeningsprocedure, en niet in het kader van een afzonderlijke onrechtmatige daadsactie.
Heeft u vragen over onteigening? Belt of mailt u met Hanna Zeilmaker of Joske Hagelaars, de onteigeningsadvocaten van Dirkzwager.
Geen onteigening, dus geen vergoeding gemaakte kosten?
In zijn arrest van 20 september 2016 – in de inmiddels bekende Leusdense onteigening van appartementsrechten - heeft het Hof Arnhem-Leeuwarden geoordeeld over een vordering tot betaling van gemaakte kosten.De Hoge Raad heeft bij arrest van 27 november 2015 het arrest van het gerechtshof vernietigd en het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland bekrachtigd. In dat vonnis had de rechtbank Midden-Nederland de vordering tot onteigening afgewezen op de grond dat de kennisgeving van het ontwerp-on...
Leestijd
Auteur artikel
Hanna Zeilmaker
Gepubliceerd
28 september 2016
Laatst gewijzigd
16 april 2018