1. Home
  2. Kennis
  3. Artikelen
  4. Geen planschadevergoeding vanwege blijvende mogelijkheid invulling hoogste waarde (gemeente Breda)

Geen planschadevergoeding vanwege blijvende mogelijkheid invulling hoogste waarde (gemeente Breda)

De eigenaar en bewoner van een perceel met woning heeft in 2003 en 2004 verzocht om vergoeding van planschade ten gevolge van twee opvolgende bestemmingsplannen, die volgens hem beperktere bouwmogelijkheden kennen dan het voorgaande bestemmingsplan.De gemeenteraad heeft, conform het advies van het door hem ingeschakelde adviesbureau, ter zake van waardevermindering een vergoeding toegekend van € 146.470,-. In beroep oordeelt de rechtbank echter op basis van het deskundigenbericht van de Stich...
Leestijd 
Auteur artikel Hanna Zeilmaker
Gepubliceerd 19 september 2011
Laatst gewijzigd 16 april 2018
De eigenaar en bewoner van een perceel met woning heeft in 2003 en 2004 verzocht om vergoeding van planschade ten gevolge van twee opvolgende bestemmingsplannen, die volgens hem beperktere bouwmogelijkheden kennen dan het voorgaande bestemmingsplan.
De gemeenteraad heeft, conform het advies van het door hem ingeschakelde adviesbureau, ter zake van waardevermindering een vergoeding toegekend van € 146.470,-. In beroep oordeelt de rechtbank echter op basis van het deskundigenbericht van de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (de StAB) dat de planologische wijzigingen niet hebben geleid tot een waardevermindering van het perceel. De rechtbank volgde de StAB in haar conclusie dat het perceel zijn hoogste waarde ontleent aan het handhaven van de monumentale villa en het realiseren van kantoorbebouwing op het achterterrein, en dat deze invulling onder alle drie de planologische regimes mogelijk was. De eigenaar (en appellant) is volgens de rechtbank in elk geval niet tekort gedaan door de toekenning van € 146.470,- aan schadevergoeding. De Afdeling komt in zijn uitspraak van 31 augustus 2011 (LJN: BR6329) tot dezelfde conclusie.

In hoger beroep stelt appellant dat tussen partijen niet in geschil is dat bebouwing achter de bestaande hoofdbebouwing onder het bestemmingsplan “Princenhage” geen economische waarde vertegenwoordigt zodat ook de StAB en de rechtbank daarvan hadden moeten uitgaan. Om die reden had de rechtbank de StAB niet mogen volgen in haar standpunt dat het realiseren van kantoorbebouwing op het achterterrein van de villa tot de mogelijkheden behoort. De Afdeling overweegt dat voor zover appellant hiermee bedoelt dat de rechtbank buiten de omvang van het geding is getreden, dit betoog faalt. Appellant heeft zowel in zijn beroepschrift als ter zitting bij de rechtbank verzocht om inschakeling van een onafhankelijke deskundige die zelfstandig een planvergelijking maakt en de hoogte van de schade taxeert of laat taxeren omdat de standpunten van partijen sterk uiteenliepen. De rechtbank heeft de StAB vervolgens opdracht gegeven een onderzoek in te stellen naar de (planschade-) aspecten die relevant zijn voor de beoordeling van het bestreden besluit. De StAB kon dan ook alle aspecten in haar onderzoek betrekken, waaronder de bouwmogelijkheden op het achterterrein. De Afdeling concludeert dat de rechtbank met het verstrekken van de opdracht en het overnemen van de conclusies van de StAB niet buiten de omvang van het geding is getreden.

Verder heeft appellant, met verwijzing naar het Mantovanelli-arrest, betoogd dat de rechtbank heeft miskend dat het deskundigenbericht van de StAB naar inhoud en totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat zij het niet aan haar oordeelsvorming ten grondslag mocht leggen. De Afdeling stelt voorop dat de StAB te beschouwen is als een onafhankelijke deskundige op het gebied van planschade en dat de rechtbank in beginsel op het uitgebrachte deskundigenbericht mocht afgaan. De Afdeling overweegt dat dit slechts anders is indien het deskundigenbericht onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen of anderszins zodanige gebreken bevat dat het niet aan de oordeelsvorming ten grondslag mag worden gelegd.
Appellant betoogde in dit verband onder andere dat de StAB ten onrechte een makelaar-taxateur heeft geraadpleegd en dat van deze taxatie geen rapport is opgemaakt. De Afdeling overweegt dat de StAB een makelaar-taxateur mag inschakelen ter beantwoording van de vraag aan welke invulling het perceel onder de opeenvolgende planologische regimes zijn hoogste waarde ontleent, omdat het hierbij gaat om een waardering van het perceel waarbij kennis van de lokale vastgoedmarkt van belang is. De omstandigheid dat de makelaar-taxateur geen taxatierapport heeft opgemaakt, betekent niet dat het deskundigenbericht onzorgvuldig tot stand is gekomen of anderszins gebrekkig is. Hetzelfde geldt ten aanzien van het betoog van appellant dat de StAB had moeten ingaan op het aanbod van appellant om nadere informatie aan te dragen over de waardering van de grond met en zonder ontwikkelingsmogelijkheden. De StAB heeft appellant in de gelegenheid gesteld te reageren op het conceptdeskundigenbericht en is vervolgens op de door appellant aangevoerde kritiekpunten ingegaan. De StAB was op grond van het Mantovanelli-arrest niet ook nog gehouden om het in de reactie gedane aanbod om nadere gegevens te verstrekken, te accepteren.