1. Home
  2. Kennis
  3. Artikelen
  4. Geen volledige proceskostenvergoeding bij gedoogplicht

Geen volledige proceskostenvergoeding bij gedoogplicht

In haar uitspraak over een gedoogplicht op grond van de Waterwet (hierna: Wtw) legt de Afdeling uit dat de exclusieve regeling in de Awb over de vergoeding voor proceskosten eraan in de weg staat om die proceskosten over de band van artikel 7.14 Wtw te vergoeden. Kortom, bij gedoogplichten worden die kosten niet integraal maar forfaitair vergoed. Lees meer…FeitenAan een grondeigenaar is in 2011 een gedoogplicht als bedoeld in artikel 5.24 van de Waterwet opgelegd in verband met de verbreding...
Leestijd 
Auteur artikel Hanna Zeilmaker
Gepubliceerd 23 juni 2017
Laatst gewijzigd 16 april 2018
In haar uitspraak over een gedoogplicht op grond van de Waterwet (hierna: Wtw) legt de Afdeling uit dat de exclusieve regeling in de Awb over de vergoeding voor proceskosten eraan in de weg staat om die proceskosten over de band van artikel 7.14 Wtw te vergoeden. Kortom, bij gedoogplichten worden die kosten niet integraal maar forfaitair vergoed. Lees meer…

Feiten

Aan een grondeigenaar is in 2011 een gedoogplicht als bedoeld in artikel 5.24 van de Waterwet opgelegd in verband met de verbreding van een watergang in de Zuidplaspolder. Als gevolg van dit besluit moet de eigenaar gedogen dat 2.251 m2 van haar perceel wordt gebruikt voor de verbreding zelf en dat 4.502 m2 daarvan wordt gebruikt voor de werkzaamheden ten behoeve van de verbreding. Met de uitspraak van de Afdeling van 19 juni 2013 is het gedoogplichtbesluit van 2 augustus 2011 in rechte onaantastbaar geworden.

De eigenaar heeft bij het waterschap een verzoek om vergoeding van de door haar als gevolg van de gedoogplicht geleden en nog te lijden schade ingediend. Het college heeft over het op het verzoek te nemen besluit advies gevraagd aan een onafhankelijk deskundige. Het waterschap heeft de eigenaar vervolgens, overeenkomstig het advies van de deskundige een schadevergoeding van in totaal € 47.463,00 toegekend en € 3.250,00, exclusief BTW, aan tegemoetkoming in de kosten van deskundigenbijstand.

In hoger beroep gaat het uitsluitend om de vraag of het waterschap terecht geen (volledige) vergoeding heeft toegekend voor de in de procedure tegen de opgelegde gedoogplicht gemaakte deskundigen- en rechtsbijstandkosten ter hoogte van € 30.936,40, inclusief BTW. De eigenaar voert hierover aan dat zij de door haar gemaakte deskundigen- en rechtsbijstandkosten volledig vergoed moet krijgen, ongeacht of zij in de beroepsprocedure tegen de gedoogplichtbesluit in het ongelijk is gesteld. In het kader van de administratieve fase van de onteigeningsprocedure worden deze kosten immers ook volledig vergoed, ongeacht of de eigenaar in die fase in het gelijk of ongelijk is gesteld. Daar komt bij dat de eigenaar in het geval zij in die procedure door de Afdeling in het gelijk was gesteld slechts een forfaitaire vergoeding zou hebben gekregen geen volledige proceskostenvergoeding had kunnen krijgen.

De eigenaar vindt verder dat het waterschap in strijd heeft gehandeld met het vertrouwensbeginsel, omdat het waterschap in de procedure over de gedoogplichtbeschikking heeft toegezegd dat haar een volledige schadeloosstelling zou worden toegekend. Daar komt bij dat de eigenaar slechter af is ten opzichte van eigenaren in een vergelijkbare positie van wie de grond wordt onteigend.

Oordeel Afdeling

De Afdeling gaat hier niet in mee. De Afdeling stelt voorop dat op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) de bestuursrechter bij uitsluiting bevoegd is een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank heeft gemaakt. Dit geldt ook voor de procedure in hoger beroep. Het gaat hier om een exclusieve regeling waarbij de bestuursrechter een partij kan veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het (hoger) beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De exclusieve regeling van de proceskostenveroordeling in de Awb en het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb) heeft bovendien een limitatief en forfaitair karakter. Slechts in bijzondere gevallen kan de bestuursrechter op grond van het Bpb een hogere dan een forfaitaire vergoeding van de proceskosten toekennen. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 19 juni 2013, het hoger beroep van de eigenaar in de procedure over de gedoogplicht ongegrond verklaard en geoordeeld dat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding bestaat. Gelet hierop en op de exclusieve regeling van de proceskostenveroordeling en het limitatieve en forfaitaire karakter daarvan is voor een (aanvullende) vergoeding van die proceskosten langs de weg van artikel 7.14 van de Waterwet geen plaats. Dit betekent ook dat aan de vraag of het maken van de kosten redelijk is en de kosten binnen een redelijke omvang blijven niet wordt toegekomen.

Voor zover de eigenaar betoogt dat het waterschap haar in de procedure over het gedoogplichtbesluit heeft toegezegd dat zij volledige compensatie zou ontvangen, overweegt de Afdeling dat niet is gebleken dat die toezegging de strekking had dat ook kosten die niet op grond van artikel 7.14 van de Waterwet voor vergoeding in aanmerking komen, zouden worden vergoed. Dat de proceskosten mogelijk wel zouden zijn vergoed in een onteigeningsprocedure, zodat zij wordt benadeeld door het opleggen van de gedoogplicht, is niet van belang omdat de Afdeling in haar eerdere uitspraak al heeft geoordeeld dat het waterschap in dit geval mocht afzien van de onteigeningsprocedure en een gedoogplicht kon opleggen.

Commentaar

De omstandigheid dat op de beroepsprocedure tegen het gedoogplichtbesluit de gewone proceskostenregeling van toepassing is speelt – terecht- geen rol bij de beoordeling of de belangen van de eigenaar onteigening vorderen. De mededeling in de beroepsprocedure dat het waterschap de eigenaar een volledige schadevergoeding zal toekennen kan dan ook niet worden begrepen als een toezegging dat ook die proceskosten zouden worden vergoed. Ik meen echter dat die mededeling wel kan worden begrepen als de toezegging dat de schade (niet zijnde de proceskosten) volledig zal worden vergoed, ook als deze wellicht niet op de voet van artikel 7.14 Wtw voor vergoeding in aanmerking komt. Dan had het waterschap maar moeten toezeggen dat de schade conform de regeling van artikel 7.14 Wtw zal worden vergoed. Die mededeling is waarschijnlijk juist gedaan om het argument uit handen te slaan dat de belangen van de eigenaar onteigening vorderen omdat de Onteigeningswet voorziet in een volledige schadevergoeding terwijl de Waterwet voorziet in een aanspraak op nadeelcompensatie. In de Omgevingswet zal overigens voor schade als gevolg van gedoogplichten waarschijnlijk worden aangesloten bij de Belemmeringenwet Privaatrecht, die voorziet in een aanspraak op een volledige schadeloosstelling.

Heeft u vragen over gedoogplichten en schadevergoeding? Belt u met Hanna Zeilmaker, Joske Hagelaars of Roos Molendijk