De zaak
A heeft een pand van de gemeente gekocht dat hij daarvoor geruime tijd van de gemeente heeft gehuurd. De verkoop is niet soepel verlopen en na het leveren van het pand door de gemeente aan A stelt A dat hij schade heeft geleden waarvoor de gemeente aansprakelijk is. De gemeente heeft zich eerst op het standpunt gesteld dat zij niet aansprakelijk is voor de door A geleden schade. Enkele maanden later echter blijkt dat een juridisch beleidsmedewerker van de gemeente een vaststellingsovereenkomst heeft ondertekend namens de gemeente waarin de vaststelling van de schade wordt geregeld en de vergoeding van de schade aan A. De gemeente stelt dat zij niet gehouden is aan deze overeenkomst, omdat de overeenkomst niet gebaseerd is op een besluit van het college van burgemeester en wethouders en de beleidsmedewerker onbevoegd de gemeente heeft vertegenwoordigd.
Bevoegdheden volgens Gemeentewet
Volgens de Gemeentewet is het college van burgemeester en wethouders bevoegd te besluiten tot privaatrechtelijke rechtshandelingen van de gemeente en vertegenwoordigt de burgemeester de gemeente in en buiten rechte. Deze bevoegdheid van de burgemeester heeft zowel betrekking op formele procesvertegenwoordiging (‘in rechte’) als op vertegenwoordiging bij het verrichten van privaatrechtelijke rechtshandelingen, zoals het aangaan van een overeenkomst ('buiten rechte’). De burgemeester kan deze vertegenwoordiging echter opdragen aan een door hem aan te wijzen persoon.
De rechter stelt vast dat de overeenkomst niet is gebaseerd op een besluit van het college van burgemeester en wethouders. De stelling van de gemeente wordt op dit punt niet weersproken of betwist. Ook onweersproken is dat de beleidsmedewerker een toereikende volmacht had de gemeente namens de burgemeester te vertegenwoordigen.
Schijn van volmachtverlening
Nu de beleidsmedewerker onbevoegd heeft gehandeld namens de gemeente kan de gemeente alleen nog volgens het Burgerlijk Wetboek gebonden zijn aan de overeenkomst indien de schijn van volmachtverlening is gewekt. De schijn is niet gewekt door toedoen van de gemeente, want de beleidsmedewerker heeft al het contact met A onderhouden buiten medeweten van de gemeente. Van het toerekenen van de schijn aan de gemeente kan volgens de jurisprudentie sprake zijn indien aan drie voorwaarden is voldaan:
- feiten en omstandigheden waaruit de schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid kan worden afgeleid, die
- voor risico van de gemeente komen en
- waarop wederpartij gerechtvaardigd, dat wil zeggen in redelijkheid, heeft mogen vertrouwen.
Omdat de bevoegdheidsverdeling in de Gemeentewet duidelijk is omschreven en die verdeling als algemeen bekend mag worden verondersteld, volgt dat er op A een grotere onderzoeksplicht rustte betreffende de vraag of de beleidsmedewerker over een toereikende volmacht beschikte en handelde in overeenstemming met de wil van het college van burgemeester en wethouders. Het zonder meer aannemen van deze volmacht is dus onvoldoende voor een gerechtvaardigd vertrouwen. In die situatie is er tussen gemeente en A geen overeenkomst tot stand gekomen.
Conclusie
Een ieder die met de gemeente een overeenkomst sluit dient zich ervan te vergewissen of een ambtenaar daartoe bevoegd is.