1. Home
  2. Kennis
  3. Artikelen
  4. Het niet doorgeven van een gewijzigde gezondheidstoestand tussen eerder ingevuld vragenformulier en de acceptatie komt eiseres duur te staan.

Het niet doorgeven van een gewijzigde gezondheidstoestand tussen eerder ingevuld vragenformulier en de acceptatie komt eiseres duur te staan.

Feiten & omstandighedenIn een arrest van 22 september 2017 oordeelt de Hoge Raad dat de gewijzigde gezondheidstoestand tussen eerder ingevuld vragenformulier en de acceptatie van de verzekeringsovereenkomst (verder ‘de tussenperiode’ te noemen) aan Reaal doorgegeven had moeten worden.De echtgenoot van eiseres heeft met het oog op een te sluiten levensverzekering een gezondheidsverklaring (een vragenformulier) ingevuld. In de tussenperiode heeft de echtgenoot van eiseres zich tot de huisar...
Leestijd 
Auteur artikel Sanne Rutten (uit dienst)
Gepubliceerd 27 september 2017
Laatst gewijzigd 16 april 2018
Feiten & omstandigheden

In een arrest van 22 september 2017 oordeelt de Hoge Raad dat de gewijzigde gezondheidstoestand tussen eerder ingevuld vragenformulier en de acceptatie van de verzekeringsovereenkomst (verder ‘de tussenperiode’ te noemen) aan Reaal doorgegeven had moeten worden.

De echtgenoot van eiseres heeft met het oog op een te sluiten levensverzekering een gezondheidsverklaring (een vragenformulier) ingevuld. In de tussenperiode heeft de echtgenoot van eiseres zich tot de huisarts gewend met slikproblemen van voedsel. De huisarts heeft hem toen doorverwezen naar een specialist. Na de acceptatie is slokdarmkanker bij hem geconstateerd. Ruim een half jaar na deze diagnose is hij overleden. Reaal heeft vervolgens met een beroep op de schending van de precontractuele mededelingsplicht uitkering aan eiseres geweigerd. Reaal is destijds niet op de hoogte gesteld van het huisartsbezoek en de verwijzing naar de specialist, terwijl daar op grond van het vragenformulier en de daarbij gegeven toelichting wel om is verzocht en ook nadrukkelijk op is gewezen. Eiseres is toen een procedure gestart.

De rechtbank en het hof

De vraag die in deze procedure speelt is of door de echtgenoot van eiseres destijds de gewijzigde gezondheidstoestand in de tussenperiode doorgegeven had moeten worden. Hierbij is in het bijzonder van belang of voor de echtgenoot van eiseres destijds voldoende kenbaar was (het zogenoemde kenbaarheidsvereiste) dat het bezoek aan de huisarts en de verwijzing naar de specialist voor de acceptatie van de verzekering relevant waren.

De rechtbank heeft die vraag ontkennend beantwoord, maar het hof slaat een andere weg in. Het hof komt tot het oordeel dat voor zover er al niet in de gezondheidsverklaring melding van gemaakt had moeten worden (van de toen bestaande klachten), had het in ieder geval gebeurd moeten zijn kort na 15 augustus 2011. Toen had - in ieder geval - melding gemaakt moeten worden van het bezoek aan de huisarts en de doorverwijzing naar de specialist. Door dit niet te doen is wezenlijke informatie onthouden. De echtgenoot van eiseres heeft redelijkerwijs moeten begrijpen dat van een (relevante) wijziging in zijn gezondheidstoestand sprake zou zijn wanneer zich na de invulling van het vragenformulier omstandigheden zouden voordoen als gevolg waarvan de in de gezondheidsverklaring gegeven antwoorden niet meer of een niet meer volledig juist beeld gaven van zijn gezondheidstoestand. Tegen dit oordeel is het cassatiemiddel gericht.

In cassatie gaat het om de vraag of het hof heeft miskend dat in de tussenperiode zwaardere eisen aan het kenbaarheidsvereiste moeten worden gesteld dan bij het invullen van het vragenformulier.

A-G Hartlief gaat in zijn conclusie uitvoerig in op de vraag in hoeverre de mededelingsplicht geldt in de tussenperiode (sub 3.6 en verder van de conclusie). Hij staat uitgebreid stil bij de opvattingen in de literatuur.

De opvattingen in de literatuur over de precontractuele mededelingsplicht en de tussenperiode

Ten aanzien van de mededelingsplicht in de tussenperiode bestaat geen specifieke wettelijke regeling. Uit de literatuur wordt duidelijk dat bij de bespreking van dit thema onderscheid gepleegd te worden gemaakt tussen het geval dat het vragenformulier geen passage of vragen bevat over de tussenperiode en het geval dat de verzekeraar in het vragenformulier wel op de tussenperiode in gaat.

In de literatuur[1] wordt verdedigd dat wanneer het vragenformulier niet op de tussenperiode ingaat, alleen een spontane mededelingsplicht geldt wanneer aspirant-verzekeringsnemer heeft moeten begrijpen dat de feiten die zich hebben voorgedaan in de tussenperiode voor de verzekeraar zo essentieel zijn dat de verzekeraar de verzekering niet zou hebben gesloten.

Wansink, Van Tiggele en Salomons vinden dat bij het ontbreken van een vraag over de tussenperiode, behoudens opzet tot misleiding van de aspirant-verzekeringnemer, niet is voldaan aan het verschoonbaarheidsvereiste.[2]

Wanneer in het vragenformulier wel een passage is opgenomen over de tussenperiode en een waarschuwing wordt gegeven over de mededelingsplicht, wordt aangenomen dat aan het kenbaarheidsvereiste is voldaan. Een voorbeeld van een passage in dit kader is de Modelgezondheidsverklaring die door het Verbond is opgesteld.

De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep

De Hoge Raad volgt de conclusie van A-G Hartlief en verwerpt het cassatieberoep. Het oordeel van het hof blijft hiermee in stand. De Hoge Raad gaat eerst in op hetgeen in artikel 7:928 BW is bepaald ten aanzien van de omvang van de precontractuele mededelingsplicht. Op grond van het in artikel 7:928 BW tot uitdrukking gebrachte kenbaarheidsvereiste geldt de mededelingsplicht slechts voor die feiten die de verzekeringnemer of de aspirant-verzekerde kent of behoort te kennen, en waarvan hij weet of behoort te begrijpen dat zij relevant (kunnen) zijn voor de beslissing van de verzekeraar of, en zo ja op welke voorwaarde, hij de verzekering zou willen sluiten.

Vervolgens oordeelt de Hoge Raad dat wanneer de verzekeraar in het vragenformulier uitdrukkelijk erop heeft gewezen dat in de periode tussen het invullen van het vragenformulier en het accepteren van de verzekering mededeling dient te worden gedaan van een wijziging in de relevante feiten of omstandigheden waarnaar in het formulier wordt gevraagd, dienen, bij de beantwoording van de vraag of de mededelingsplicht in die periode is nagekomen, geen zwaardere eisen aan het kenbaarheidsvereiste te worden gesteld. Daarbij geldt als uitgangspunt dat de verzekeringnemer of de aspirant-verzekerde moet begrijpen dat feiten waarnaar gevraagd wordt voor de verzekeraar van belang (kunnen) zijn bij zijn beslissing over het aangaan van de verzekering. Beslissend is dan ook hoe de verzekeringnemer of de aspirant-verzekerde de aanwijzing om mededeling te doen van gewijzigde feiten of omstandigheden onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs in de context van het gehele vragenformulier heeft behoren op te vatten.

Het hof heeft in zijn beoordeling meegenomen dat Reaal in de gezondheidsverklaring er uitdrukkelijk op heeft gewezen dat wijzigingen in de gezondheidstoestand in de tussenperiode onmiddellijk aan Reaal moeten worden medegedeeld. Het middel betoogt dan ook ten onrechte dat het hof voor de periode tussen het invullen van het vragenformulier en de acceptatie zwaardere eisen had moeten stellen aan het kenbaarheidsvereiste dan bij het invullen van dat formulier. De klacht faalt.

[1] Zie onder andere E.J. Wervelman, De spontane aanvullende mededelingsplicht bij particuliere arbeidsongeschiktheidsverzekeringen in de ‘tussenperiode’. Strikte kenbaarheid als uitgangspunt’, AV&S 2005/15, p. 88 e.v., A-G Spier in zijn conclusie vóór het arrest inzake X/Amersfoortse van 14 juli 2006 (ECLI:NL:PHR:2006:AX9386) en Asser/JH

[2] Asser/J.H. Wansink, N. van Tiggele & F.R. Salomons, Verzekering, deel 7-IX*, Deventer: Kluwer 2012, nr. 213.