1. Home
  2. Kennis
  3. Artikelen
  4. Informatieplicht van debiteuren

Informatieplicht van debiteuren

“Ik ben alles kwijt, ik heb alleen mijn huis nog” aldus Dirk Scheringa maandag 19 oktober 2009 tijdens een persconferentie. Opponent Lakeman geloofde er niets van. Volgens hem heeft Scheringa tussen 1998 en 2007 zo’n 45 miljoen naar een privérekening overgemaakt. Hoe transparant moet een debiteur zijn ten opzicht van zijn schuldeisers? Wat betreft de informatieplicht van debiteuren is bij de parlementaire behandeling van het eerste gedeelte van de Invoeringswet van de Boeken 3, 5 en 6 NBW (me...
Leestijd 
Auteur artikel Dirkzwager
Gepubliceerd 05 januari 2010
Laatst gewijzigd 16 april 2018
“Ik ben alles kwijt, ik heb alleen mijn huis nog” aldus Dirk Scheringa maandag 19 oktober 2009 tijdens een persconferentie. Opponent Lakeman geloofde er niets van. Volgens hem heeft Scheringa tussen 1998 en 2007 zo’n 45 miljoen naar een privérekening overgemaakt. Hoe transparant moet een debiteur zijn ten opzicht van zijn schuldeisers? 

Wat betreft de informatieplicht van debiteuren is bij de parlementaire behandeling van het eerste gedeelte van de Invoeringswet van de Boeken 3, 5 en 6 NBW (memorie van antwoord Bijl. Hand. II 1981-1982, 16 593, nr 5, p. 11-12) aanvaard, dat een schuldenaar in beginsel verplicht is een schuldeiser die een veroordeling tot betaling van een geldsom jegens hem verkreeg, inlichtingen omtrent zijn inkomens- en vermogenspositie en omtrent voor verhaal vatbare goederen te verschaffen. Deze verplichting vloeit voort uit de redelijkheid en billijkheid van art 6:2 en 6:248. Hoe ver gaat nu die informatieplicht? Kan een crediteur volledige openheid van de boeken van een gedaagde vorderen? De Hoge raad geeft het antwoord op deze vraag in zijn arrest van  20 september 1991 (Tripels/Masson, RvdW 1991,201) In rechtsoverweging 4.1 geeft de Hoge Raad aan:

“Het hof heeft geoordeeld dat de vordering tot het overleggen van bescheiden in feite neerkomt op de eis dat Masson tegenover Tripels rekening en verantwoording aflegt "met betrekking tot zijn financiële handel en wandel in het verleden en heden'' en dat daarvoor in dit geval geen rechtsgrond aanwezig is, evenmin als voor de verlangde overlegging van boekhouding (rechtsoverweging 33 en 34). Middel I bestrijdt dit oordeel als zodanig niet, maar betoogt dat de vordering had moeten worden toegewezen op de grond dat het bepaalde bij de art. 1177 en 1178 BW ("waaruit voortvloeit dat Masson met zijn gehele vermogen heeft in te staan voor de nakoming van zijn verplichtingen'') en "de eisen van redelijkheid en billijkheid krachtens welke partijen bij de uitvoering van een overeenkomst zich jegens elkaar hebben te gedragen'' met zich brengen dat Tripels in geval van gerede twijfel aan de juistheid van het beroep op onvermogen, het recht heeft een vordering als de onderhavige in te stellen "ter vaststelling van de juistheid van Massons mededeling en/of ter determinering van mogelijke verhaalsobjecten''. Dit betoog kan niet als juist worden aanvaard, aldus de Hoge Raad. Een schuldenaar is in beginsel wèl verplicht een schuldeiser die een veroordeling tot betaling van een geldsom jegens hem verkreeg, inlichtingen omtrent zijn inkomens- en vermogenspositie en omtrent voor verhaal vatbare goederen te verschaffen. Zulks is aanvaard bij de parlementaire behandeling van het eerste gedeelte van de Invoeringswet van de Boeken 3, 5 en 6 NBW (memorie van antwoord Bijl. Hand. II 1981-1982, 16 593, nr 5, p. 11-12). Het is nu ook tot uitdrukking gebracht in art. 475g Rv (ingevoegd bij de Wet van 13 dec. 1990, Stb. 605, in werking getreden op 1 april 1991). Maar het strookt niet met het wettelijk stelsel aan deze verplichting een praktische uitwerking te geven als door het middel voorgestaan. Zulks zou immers niet te verenigen zijn met de beperkte kring van personen die van een schuldenaar rekening en verantwoording, onderscheidenlijk overlegging van de boekhouding kunnen vergen, terwijl ook evenbedoelde parlementaire behandeling geen steun biedt aan de opvatting van het middel. Een en ander brengt mee dat in een situatie als hier aan de orde is, een vordering tot afgifte van een groot aantal justificatoire bescheiden aan een individuele schuldeiser niet toewijsbaar is. Het moet worden overgelaten aan de curator, nadat de schuldenaar in staat van faillissement is verklaard, om desgewenst zulk een afgifte te bewerkstelligen, hetgeen dan plaatsvindt ten behoeve van de gezamenlijke schuldeisers en onder toezicht van de rechter-commissaris, zoals ook wenselijk moet worden geacht met het oog op de vraag of het afdwingen van die afgifte in redelijke verhouding staat tot het beoogde doel.”

De verplichting van een schuldeiser om volledige openheid van boeken te geven wordt door de Hoge Raad aldus niet erkend, maar de Hoge Raad lijkt wel ruimte te zien voor openheid over specifieke informatie. De Nederlandse wet voorziet niet rechtstreeks in de situatie dat een debiteur zijn vermogen voor een crediteur verbogen houdt. Voorbeeld: A heeft een vordering op B. A kan deze vordering niet verhalen omdat B geen vermogen lijkt te hebben. Echter, A is ermee bekend dat B een waardevol schilderij bezit. B heeft dit schilderij uiteraard niet in zijn eigen huis hangen. De plaats waar het schilderij zich bevindt is A niet bekend.

Het lijkt in deze situatie het meest voor de hand te liggen om afgifte van het schilderij te vorderen. Deze vordering zal echter (concluderend op basis van de wetsgeschiedenis en de ontwikkelde jurisprudentie) door de rechter afgewezen worden. Een vordering tot afgifte is beperkt tot de in de wet genoemde gevallen waarin afgifte mogelijk is.

Het instrument dat de crediteur het meest op zou kunnen leveren is een vordering tot verstrekking van inlichtingen over de verblijfplaats van het schilderij, teneinde beslag te kunnen laten leggen door een deurwaarder. Onder meer de rechtbank Den Haag heeft deze informatieplicht bevestigd in vonnissen van 4 april 2005 en 28 september 2005 (op verzoek verkrijgbaar bij auteur). Op 4 april 2005 heeft de rechtbank te Den Haag in een tussenvonnis in kort geding de vordering van eiseres toegewezen, inhoudende gedaagde te veroordelen tot het verstrekken van inlichtingen omtrent de verblijfplaats van toonderaandelen in een buitenlandse vennootschap. Omdat gedaagde binnen de daarvoor gestelde periode onjuiste inlichtingen verschafte, heeft de rechtbank op 28 september 2005 het gebod tot het verstrekken van inlichtingen uitvoerbaar bij lijfsdwang verklaard en heeft de rechtbank eiseres verlof verleend om bij niet voldoening aan het gebod binnen een maand na betekening van het vonnis tot tenuitvoerlegging over te gaan.

Conclusie:

Een algehele informatieplicht voor debiteuren is niet aan de orde. Echter, de verplichting om inlichtingen te verschaffen over specifieke vermogensbestanddelen bestaat voor debiteuren wel. Een dergelijke informatieplicht kan zelfs met een verstrekkende middel als lijfsdwang afgedwongen worden.