1. Home
  2. Kennis
  3. Artikelen
  4. Inontvangstneming door wegvervoerder

Inontvangstneming door wegvervoerder

Gaat het om het moment waarop de klep van de vrachtwagen is neergelaten, de dokdeuren geopend zijn, de lading geheel ingeladen is, de vrachtbrief door de chauffeur getekend is of een ander moment? Eerder verscheen een blog over ‘aflevering’ door de wegvervoerder’, dit artikel ziet op ‘inontvangstneming’ door de wegvervoerder’.VervoerdersaansprakelijkheidDe wegvervoerder is aansprakelijk voor ladingschade en vertragingsschade, indien en voor zover die schade is opgetreden in de periode vanaf i...
Leestijd 
Auteur artikel Dirkzwager
Gepubliceerd 10 april 2012
Laatst gewijzigd 16 april 2018
Gaat het om het moment waarop de klep van de vrachtwagen is neergelaten, de dokdeuren geopend zijn, de lading geheel ingeladen is, de vrachtbrief door de chauffeur getekend is of een ander moment? Eerder verscheen een blog over ‘aflevering’ door de wegvervoerder’, dit artikel ziet op ‘inontvangstneming’ door de wegvervoerder’.

Vervoerdersaansprakelijkheid
De wegvervoerder is aansprakelijk voor ladingschade en vertragingsschade, indien en voor zover die schade is opgetreden in de periode vanaf inontvangstneming van de te vervoeren of vervoerde goederen tot de aflevering daarvan (art. 8: 1095 BW, art. 8: 1096 BW en art. 17 lid 1 CMR). Zonder inontvangstneming, geen vervoerdersaansprakelijkheid. Is eenmaal sprake van inontvangstneming dan duurt de vervoerdersaansprakelijkheid net zolang voort totdat afgeleverd is.

De Nederlandse wet is wat betreft de aansprakelijkheidsregeling voor de vervoerder van goederen over de weg gebaseerd op het CMR-Verdrag. De begrippen ‘inontvangstneming’ en ‘aflevering’ zijn niet in de wetstekst of verdragstekst vastgelegd, deze juridische begrippen zijn dan ook voor meerderlei uitleg vatbaar. In de transportpraktijk is het moment van in ontvangst nemen of afleveren ook niet altijd duidelijk, partijen wijzen na het optreden van schade vaak ieder een ander moment aan. Indien partijen er niet onderling uitkomen, zijn zij afhankelijk van de uitleg die een rechter of arbiter aanhangt.

Jurisprudentie aflevering
De Hoge Raad heeft zich de afgelopen decennia diverse keren uitgelaten over de uitleg van het begrip ‘aflevering’, dat is bij mijn weten nog niet het geval ten aanzien van het begrip ‘inontvangstneming’. In de rechtspraak wordt voor het bepalen van het moment van inontvangstneming naar analogie gebruik gemaakt van jurisprudentie aangaande aflevering.

Van belang is hier het arrest van de Hoge Raad van 17 februari 2012, waarvan ik in een eerdere blog melding maakte. De Hoge Raad oordeelde dat van aflevering als bedoeld in art. 8: 1095 BW sprake is, indien de vervoerder met instemming van de geadresseerde de macht over de vervoerde goederen opgeeft en de geadresseerde in de gelegenheid stelt om feitelijke macht over de vervoerde goederen uit te oefenen. Het is de eerste keer dat de Hoge Raad zo duidelijk aangeeft dat voor aflevering door de wegvervoerder de wilsovereenstemming daartoe van de vervoerder én de geadresseerde vereist is. De wil van de geadresseerde mag met alle mogelijke middelen worden aangetoond, het beste bewijs blijft echter de handtekening voor ontvangst van de geadresseerde op de vrachtbrief.

Jurisprudentie inontvangstneming
Hoewel de Hoge Raad zich nog niet heeft uitgelaten over het moment van inontvangstneming door een wegvervoerder, valt uit lagere rechtspraak wel een tendens te vernemen. Hier wordt graag nader ingegaan op een uitspraak van de rechtbank Haarlem van 9 april 2003 en een uitspraak van de rechtbank ´s-Hertogenbosch  van 28 maart 2012.

Rechtbank Haarlem

De rechtbank Haarlem moest in 2003 oordelen over de volgende omstandigheden. Frans Maas was door Mitsubishi ingeschakeld als opslaghouder en vervoerder van elektronische goederen. Opslag vond plaats op het terrein van Furness te Zaandam, Furness verzorgde ook de belading van de opleggers. Op een dag werd een oplegger, beoogd voor CMR-vervoer, door Frans Maas kort na voltooiing van de belading gestolen. Een onbekende trucker kon kennelijk zonder problemen het terrein van Furness oprijden, koppelde de oplegger aan en verliet het terrein om de noorderzon tegemoet te rijden. De vraag was of Frans Maas aansprakelijkheid voor de schade droeg als vervoerder of als opslaghouder. Mitsubishi en Frans Maas hadden weliswaar schriftelijke afspraken gemaakt, maar over het moment waarop de vervoerdersaansprakelijkheid begon waren die afspraken kennelijk onvoldoende duidelijk. Partijen kwamen er onderling niet uit en vroegen de rechtbank om een oordeel.

Over het algemeen zal het moment van inontvangstneming vóór de feitelijke belading liggen, indien de vervoerder verplicht is de belading te verzorgen. In dit geval hadden partijen schriftelijke afspraken gemaakt, maar kon daaruit kennelijk door de rechter niet worden opgemaakt dat feitelijke belading door Furness betekende dat Frans Maas de goederen op dat moment al ten vervoer in ontvangst had genomen. Uit de uitspraak blijkt overigens dat de vrachtbrief ten tijde van de diefstal nog niet door Furness was opgesteld en de vrachtbrief nog niet door Frans Maas als vervoerder was ondertekend voor ontvangst.

De rechtbank oordeelde dat voor inontvangstneming sprake moest zijn van ofwel een daadwerkelijke overdracht aan de beoogde chauffeur van Frans Maas, ofwel een daadwerkelijke aanvang van het vervoer door Frans Maas of Furness middels het aankoppelen van de oplegger en het in beweging zetten van de oplegger. Volgens de rechtbank was van beide geen sprake. De rechtbank Haarlem kwam tot de conclusie dat de te vervoeren goederen nog niet door Frans Maas ter vervoer in ontvangst genomen waren, ook al diende Frans Maas (met hulp van de door haar ingeschakelde partij Furness) voor belading zorg te dragen.

Frans Maas kon zich in dit geval niet beroepen op de dwingendrechtelijke CMR-limiet van omgerekend ongeveer EUR 40.000 (vervoerdersaansprakelijkheid). Partijen hadden de niet-dwingendrechtelijke aansprakelijkheid van Frans Maas beperkt tot omgerekend ongeveer EUR 450.000. De schade bedroeg echter omgerekend ongeveer EUR 250.000, zodat Frans Maas de volledige schade moest vergoeden.

Rechtbank ‘s-Hertogenbosch

De rechtbank ´s-Hertogenbosch moest eerder dit jaar eveneens oordelen over de vraag of te vervoeren goederen reeds door de vervoerder in ontvangst genomen waren. Het volgende was het geval.

Mars laat haar chocoladeproducten vervoeren in containers, daarbij vinden gebruikelijk de volgende handelingen plaats. De lege containers worden door Hapag-Lloyd op grond van een overeenkomst met Mars ter beschikking gesteld. De lege containers worden vanaf de terminal van de Ossche Overslag Centrale (OCC) in opdracht van – zo lijkt uit de uitspraak te kunnen worden afgeleid – OCC door Vos vervoerd van de terminal naar Kuehne+Nagel (`KN´), Vos koppelt de oplegger met container af aan het dok van KN, KN belaadt de container in opdracht van Mars en Vos vervoert vervolgens de container naar de eindbestemming. Vos krijgt steeds een dag tevoren van OCC te horen hoeveel vrachtwagens benodigd zijn en wat de eerste rit van iedere vrachtwagen is.

Op 9 februari 2010 wordt overeenkomstig gebruik tussen partijen een lege container door KN beladen. Om plaats te maken aan het dok koppelt een chauffeur van Vos op verzoek van KN deze aan en rijdt deze naar een andere plek op het bedrijfsterrein van KN. Betreffende chauffeur doet zulks op verzoek van KN ook met andere opleggers alvorens hij een weer andere oplegger met container vervoert naar zijn bestemming. Deze werkwijze van verplaatsen op het bedrijfsterrein van KN is eveneens gebruikelijk tussen partijen. Diezelfde dag wordt de oplegger met container vanaf het bedrijfsterrein gestolen en later leeg teruggevonden.

Volgens de rechtbank ´s-Hertogenbosch waren de goederen ten tijde van de diefstal nog niet door Vos ten vervoer in ontvangst genomen. Doorslaggevend lijkt te zijn dat de vrachtbrief nog niet door KN was opgesteld en nog niet door Vos voor ontvangst was getekend. De chauffeur die de gestolen oplegger met container op verzoek van KN binnen het bedrijfsterrein had verplaatst, had bovendien niet de opdracht gekregen om die oplegger met container naar OCC te retourneren. Vos is aldus de rechtbank daarom niet als vervoerder aansprakelijk voor de schade.

Aangezien Mars haar vorderingen jegens Vos uitsluitend had gebaseerd op de veronderstelling dat Vos als vervoerder diende te worden aangemerkt, werden alle vorderingen van Mars afgewezen. Of Mars haar vorderingen op andere grond(en) eerder had veiliggesteld, blijkt niet uit de uitspraak. De kans is aanwezig dat de vorderingen van Mars op Vos op andere grond(en) inmiddels zijn verjaard of vervallen.  

Formalisering
Op grond van het bovenstaande kan worden verwacht dat de Nederlandse rechter, bij gebreke van een duidelijke regeling door partijen, in navolging van voormelde uitspraak van de Hoge Raad van 17 februari 2012 inzake aflevering, ook voor inontvangstneming meer en meer accent zal leggen op de expliciete wilsovereenstemming van partijen. Het correct gebruik van de vrachtbrief, inclusief de ondertekening door vervoerder en geadresseerde, zal daarom steeds meer van belang worden.