1. Home
  2. Kennis
  3. Artikelen
  4. Internetconsultatie reële ambitieovereenkomst (1)

Internetconsultatie reële ambitieovereenkomst

Tot 6 september 2013 kan een ieder reageren op de internetconsultatie van het voorontwerp van de Wet herziening FTK (Financieel Toetsingskader). Voor het kerstreces 2013 zal een wetsontwerp bij de Tweede Kamer worden ingediend, met het oog op inwerkingtreding per 1 januari 2015. Deze consultatie richt zich op de vraag hoe het nieuwe financieel toetsingskader moet worden ingericht om naast het huidige nominale pensioencontract ook een nieuw, reëel pensioencontract (reële ambitieovereenkomst) m...
Leestijd 
Auteur artikel Henk Hoving
Gepubliceerd 04 september 2013
Laatst gewijzigd 16 april 2018
Tot 6 september 2013 kan een ieder reageren op de internetconsultatie van het voorontwerp van de Wet herziening FTK (Financieel Toetsingskader). Voor het kerstreces 2013 zal een wetsontwerp bij de Tweede Kamer worden ingediend, met het oog op inwerkingtreding per 1 januari 2015. Deze consultatie richt zich op de vraag hoe het nieuwe financieel toetsingskader moet worden ingericht om naast het huidige nominale pensioencontract ook een nieuw, reëel pensioencontract (reële ambitieovereenkomst) mogelijk te maken. Daarnaast richt de consultatie zich op de wijze waarop de nieuwe toezichtregels voor beide contracten worden ingevuld.

Gemeenschappelijke doelstelling
Voor zowel het bestaande, nominale als het nieuwe, reële contract geldt dat de ambitie is een geïndexeerde pensioenuitkering, die gerelateerd is aan het verkregen loon. Daarin onderscheiden deze pensioenovereenkomsten zich van de premie- en de kapitaalovereenkomst.

Uitkeringsovereenkomst (nominale contract)
Primair doel is het opbouwen van een nominaal pensioen, gekoppeld aan het streven naar waarde- of welvaartvastheid (dus met jaarlijkse toeslagverlening, indexatie).
Via het FTK wordt een bepaalde mate van bescherming gegeven. Dit gebeurt via eisen die gesteld worden aan het vereiste eigen vermogen (VEV) en het minimaal vereist eigen vermogen (MVEV), en de daaraan gekoppelde begrippen respectievelijk langetermijnherstelplan (15 jaar) en kortetermijnherstelplan (drie jaar).

Reële ambitieovereenkomst
Uitgangspunt is een geïndexeerde middelloonregeling. De indexatie maakt onderdeel uit van de pensioenaanspraak, de gehele aanspraak is voorwaardelijk.
Ontwikkelingen op de financiële markten worden direct en automatisch vertaald in de pensioenaanspraak, maar wel gespreid in de tijd (minimaal drie en maximaal tien jaar). Het automatische aanpassingsmechanisme voor financiële schokken (AFS) leidt tot feitelijke (nominale) verlaging/verhoging van het pensioen. Ook na pensionering blijft de pensioenaanspraak afhankelijk van de financiële positie van het fonds, dit in tegenstelling tot de premieovereenkomst. Bij de reële ambitieovereenkomst worden de opbouw- en uitkeringsfasen gelijk behandeld.

Door de spreidingsperiode (3-10 jaar) is sprake van solidariteit tussen actieve en gewezen deelnemers en pensioengerechtigden. Het mechanisme zorgt er bij financiële tegenvallers voor dat de aanpassing van de uitkering geleidelijk gaat, maar dat ouderen wel gelijk bijdragen aan het opvangen en verwerken van de financiële schok.

Het wordt mogelijk om financiële schokken als gevolg van verandering in de levensverwachting via een apart mechanisme (levensverwachting aanpassingsmechanisme, LAM) te laten doorwerken in de bestaande aanspraken.

De termijnen van AFS en LAM mogen van elkaar verschillen. Dit geldt ook voor een open of gesloten karakter. “Open” wil zeggen dat mee- en tegenvallers uit het verleden via het AFS en/of LAM ook toegepast worden op de toekomstige opbouw, zowel van bestaande deelnemers als nieuwe toetreders. “Gesloten” wil zeggen het tegendeel.

Ieder fonds moet sturen op een (beleids)dekkingsgraad van 101% (VEV). Financiële meevallers kunnen worden gestopt in een egalisatiereserve.

Verschil in werkwijze, voorbeeld
Het verschil tussen de uitkeringsovereenkomst en de reële ambitieovereenkomst kan worden verduidelijkt aan de hand van de situatie waarin een fonds een (eerste) tegenvaller moet verwerken.
Stel dat een fonds dat een uitkeringsovereenkomst uitvoert op enig moment niet meer beschikt over het VEV. Dat fonds dient dan een herstelplan in te dienen. Dat zal ook leiden tot een neerwaartse bijstelling van de te verlenen indexatie. Met het geheel aan maatregelen – inclusief die lagere indexatie – zal het fonds naar verwachting over uiterlijk 15 jaar weer op een dekkingsgraad uitkomen die behoort bij het VEV.
Een fonds dat een reële ambitieovereenkomst uitvoert, ziet dat de dekkingsgraad onder de 100% zakt. Het fonds past dan de aanpassingsmechanismes (AFS en LAM) toe, waardoor de dekkingsgraad automatisch direct weer terugkeert naar 100%.

Stabieler toetsingskader
In het huidige FTK is de actuele dekkingsgraad leidend. Voor zowel het nominale contract als de reële ambitieovereenkomst zal een beleidsdekkingsgraad gaan gelden. Deze wordt berekend als een voortschrijdend gemiddelde van de actuele dekkingsgraden over 12 maanden.
De sinds september 2012 ingevoerde UFR-methodiek (ultimate forward rate) wordt structureel. Door de UFR-methodiek wordt de nominale rekenrente (discontovoet) voor langere looptijden aangepast. De gecorrigeerde rentetermijnstructuur komt momenteel na 60 jaar uit op 3,3%.
Gestreefd wordt een risicovrije rente voor de lange termijn vast te stellen, als beste schatting van de waarde van de pensioenverplichtingen. Hiervoor heeft het kabinet de commissie UFR ingesteld, die binnenkort nader zal adviseren over de formele vastlegging van de UFR.

Invaren
Een belangrijk aspect is de mogelijkheid voor pensioenuitvoerders om opgebouwde aanspraken en rechten (volgens het uitkeringscontract) collectief in te varen in het systeem van reële ambitie. Dit is geen verplichting.

De Pensioenwet wordt op een aantal onderdelen aangepast om invaren te faciliteren. Het gaat dan met name om artikel 83 PW, namelijk het loslaten van de individuele bezwaarmogelijkheid tegen collectieve waardeoverdracht. De deelnemers, gewezen deelnemers, gewezen partners en pensioengerechtigden kunnen de toepassing van het gewijzigde pensioencontract op hun opgebouwde rechten niet langer op individueel niveau blokkeren. Wel wordt hiervoor in de plaats een waarborg ingevoerd, bestaande uit een verplichte adviesaanvraag aan het verantwoordingsorgaan (of bij een onafhankelijk of gemengd bestuur het belanghebbendenorgaan). In de adviesaanvraag licht het fondsbestuur toe welke belangenafweging aan de collectieve waardeoverdracht ten grondslag ligt.
Verder wordt een nieuw artikel 19a PW ingevoerd. Hierdoor is een collectieve wijziging van de pensioenovereenkomst ook van toepassing op de pensioenaanspraken en pensioenrechten van gewezen werknemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden en pensioengerechtigden, tenzij het belang van de werkgever niet zodanig zwaarwichtig is dat de individuele belangen van deze personen, die door de wijziging zouden worden geschaad, daarvoor naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid moeten wijken.

De bevoegdheid tot collectieve waardeoverdracht wordt gelegd bij de pensioenuitvoerder, die handelt op verzoek van de werkgever. Naast de hiervoor bedoelde wettelijke voorwaarden, is het van belang dat de pensioenuitvoerder een eigen verantwoordelijkheid heeft met betrekking tot het afwegen van de voor- en nadelen van het invaren van de opgebouwde rechten in de nieuwe reële ambitieovereenkomst. De nadelen van collectief invaren hebben met name betrekking op de juridische risico’s bij de toepassing van de artikelen 19a en 83 PW en de mogelijke herverdeling tussen verschillende groepen belanghebbenden en tussen generaties. Hierover moet de pensioenuitvoerder de betrokkenen tijdig informeren, waarbij ook uitgewerkt moet worden de mogelijkheid dat opgebouwde aanspraken en rechten niet ingevaren worden, met de voor- en nadelen hiervan voor bepaalde groepen betrokkenen. Ook moet concreet gemaakt worden hoe toekomstige financiële en demografische schokken via respectievelijk het AFS en LAM uitwerken voor de vermogenspositie van het fonds. Generatie-effecten moeten op voorhand in beeld gebracht worden voor de concrete situatie die zich voordoet bij het betreffende fonds.

Overgangsjaar 2014
Er worden verschillende maatregelen voorgesteld die een soepele overgang naar 1 januari 2015 moeten bewerkstelligen. Fondsen die in 2014 (opnieuw) in een tekortsituatie komen, hoeven in beginsel geen nieuw herstelplan in te dienen. Het in 2014 ontstane dekkingstekort moet wel worden meegenomen in de herstelsystematiek die hoort bij het nieuwe pensioencontract.

DNB heeft besloten fondsen niet meer te verplichten om een continuïteitsanalyse te actualiseren (de verplichting hiertoe is één keer per drie jaar). Dit wordt opgevangen door het hanteren van een haalbaarheidstoets met het oog op de overgang naar een nieuw pensioencontract.

Al met al gaat er veel veranderen en ontkomt geen enkele pensioenuitvoerder en geen enkele werkgever eraan zich grondig te verdiepen in de ophanden zijnde nieuwe pensioenwetgeving. De specialisten van Dirkzwager houden u van de belangrijkste ontwikkelingen op de hoogte en kunnen u in de concrete situatie bijstaan en adviseren.