1. Home
  2. Kennis
  3. Artikelen
  4. Is elektriciteit (motor)brandstof?

Is elektriciteit (motor)brandstof?

Elektriciteit is een vorm van energie dat zich op vele manieren laat definiëren. De vraag is echter of de definitie van elektriciteit het ook toelaat om te kunnen concluderen dat elektriciteit een ‘motorbrandstof’ is. De voorzieningenrechter in Den Haag heeft geoordeeld dat dit niet het geval is. In dit artikel zal de desbetreffende casus worden besproken.Inleidende casusDe Staat is eigenaar van alle verzorgingsplaatsen langs de rijkswegen. Op de meeste verzorgingsplaatsen worden tankstations...
Leestijd 
Auteur artikel Sebastiaan van de Kant (uit dienst)
Gepubliceerd 29 juli 2013
Laatst gewijzigd 16 april 2018
Elektriciteit is een vorm van energie dat zich op vele manieren laat definiëren. De vraag is echter of de definitie van elektriciteit het ook toelaat om te kunnen concluderen dat elektriciteit een ‘motorbrandstof’ is. De voorzieningenrechter in Den Haag heeft geoordeeld dat dit niet het geval is. In dit artikel zal de desbetreffende casus worden besproken.

Inleidende casus
De Staat is eigenaar van alle verzorgingsplaatsen langs de rijkswegen. Op de meeste verzorgingsplaatsen worden tankstations geëxploiteerd op basis van een vergunningstelsel. Exploitanten van tankstations kunnen daarbij worden onderverdeeld in (inter)nationaal opererende oliemaatschappijen en particulieren. De exploitatie van de verzorgingsplaatsen door particulieren is in 2000 vastgelegd in een convenant. De belangen van deze particulieren wordt daarbij behartigd door De Vereniging Particuliere Rijkswegenvergunningen van Tankstations (hierna:”VPR”). In dit convenant is onder andere opgenomen dat de particuliere vergunninghouders voor onbepaalde tijd het recht hebben om een tankstation op de verzorgingsplaatsen te exploiteren, dat de Staat tot 2024 geen andere tankstations toe zal staan langs de Nederlandse rijkswegen en dat eventuele nieuw te creëren verzorgingsplaatsen waar tankstations zullen worden geëxploiteerd niet mogen worden gevestigd binnen een straal van 20 kilometer ten opzichte van een reeds bestaande verzorgingsplaats waar een tankstation wordt geëxploiteerd. In het convenant wordt met het exploiteren van een tankstation gedoeld op de exploitatie van ‘een verkooppunt voor motorbrandstoffen’. De afspraken opgenomen in het convenant zijn tevens vastgelegd in een bilaterale overeenkomst. Als uitvloeisel van het convenant en de bilaterale overeenkomst is in 2005 de Benzinewet tot stand gekomen.

De overheid heeft, mede vanuit Europa ingegeven, de doelstelling om in 2020 16% van de energie in Nederland duurzaam op te wekken en de uitstoot van broeikasgassen te verminderen. Een van de, vele, middelen om deze doelstelling te realiseren is de stimulering van het elektrisch rijden. Daarbij is het noodzaak om een landelijk dekkend net van snellaadpalen te ontwikkelen. Deze snellaadpalen zullen dienen te worden geëxploiteerd op (nieuw te creëren) verzorgingsplaatsen langs de rijkswegen middels een vergunningsstelsel. De overheid heeft eind 2011 de markt geïnformeerd over deze voornemens. Daarbij werd aangegeven dat met het oog op het stimuleren van het plaatsen en exploiteren van elektrische laadpunten er tot en met 2015 voor deze initiatieven geen huur/erfpacht/canon zal worden geheven.

De discussie
VPR heeft namens 26 particuliere vergunninghouders de Staat der Nederlanden (hierna:”de Staat”)  in kort geding gedagvaard. VPR is van mening dat de Staat de afspraken zoals neergelegd in het convenant en de bilaterale overeenkomst heeft geschonden. VPR stelt dat alleen bestaande particuliere vergunninghouders het recht hebben om energie voor motorvoertuigen te verkopen, ongeacht de energie die wordt geleverd. Elektriciteit dient in dit verband ook te worden geschaard onder het begrip ‘motorbrandstoffen’. Daarnaast overtreedt de Staat staatssteunregels door geen vergoeding te vragen aan toekomstige exploitanten van verzorgingsplaatsen middels snellaadpalen.

Is elektriciteit een motorbrandstof?
De voorzieningenrechter constateert dat in het convenant het begrip ‘motorbrandstoffen’ niet nader is gedefinieerd. Uit de achtergrond van het convenant blijkt echter dat de gemaakte afspraken zijn ingegeven ter regulering van de markt langs het hoofdwegennet voor de op dat moment gebruikelijke brandstof. In casu fossiele brandstof. Een exclusief recht tot de verkoop van de op dat moment nog toekomstige energievormen voor de aandrijving van motorvoertuigen blijkt uit geen enkele afspraak tussen partijen. De voorzieningenrechter oordeelt zodoende dat op basis van de uitleg van het convenant en de Benzinewet elektriciteit niet kan worden beschouwd als motorbrandstof en de Staat zodoende niet enige overeenkomst schendt.

De voorzieningenrechter rekent het daarnaast de leden van VPR zwaar aan dat, op 1 lid na, geen enkel lid zelf moeite heeft ondernomen om snellaadpalen te exploiteren. Dit terwijl alle leden wel op deze mogelijkheid zijn gewezen door de Staat.

Tot slot geeft de voorzieningenrechter aan dat de leden van VPR een geringe concurrentie hoeven te verwachten nu de oplaadstations nog een te verwaarlozen deel van het marktaandeel innemen en het voor toekomstige exploitanten niet is toegestaan om een horeca-gelegenheid of een winkeltje te exploiteren.

Analyse
De voorzieningenrechter legt een begrip in de overeenkomst uit aan de hand van de bedoeling die partijen hadden ten tijde van het sluiten van de overeenkomst. Deze gangbare manier van uitleg is in de onderhavige situatie te billijken. Achter deze uitleg zal tevens een belangenafweging verscholen gaan. De overeenkomst is namelijk aangegaan voor onbepaalde tijd waarbij het op grond van de redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar kan zijn om tot in de lengte der dagen uit te gaan van definities en begrippen die partijen voor ogen hadden ten tijde van het sluiten van de overeenkomst. Daartegen zal in de weegschaal zijn gelegd dat de stimulering van elektrisch rijden hoge prioriteit heeft, dat de leden zelf geen initiatief hebben genomen om te participeren in deze initiatieven waardoor zij impliciet hebben aangegeven dat – ongeacht de investeringskosten – snellaadpalen geen core business is of in de nabije toekomst zal gaan worden. Het is te billijken dat de Staat zodoende derden zoekt die daar anders over denken.

Ook puur tekstueel kan de uitleg van de voorzieningenrechter worden gevolgd. In het woordenboek wordt ‘brandstof’ namelijk gedefinieerd als: “materiaal dat wordt gebruikt om hitte of energie te leveren door verbranding”. Elektriciteit wordt niet verbrand dus zou elektriciteit per definitie geen brandstof kunnen zijn.

Voor wat betreft de discussie met betrekking tot de overtreding van de staatssteunregels zal het antwoord van de Europese Commissie moeten worden afgewacht.

Tot besluit
De voorzieningenrechter is tot de conclusie gekomen dat in de onderhavige situatie elektriciteit geen motorbrandstof is en het de Staat zodoende vrij staat om andere partijen dan de leden van VPR verzorgingsplaatsen te laten huren ter exploitatie van oplaadpunten. Dat elektriciteit fiscaal gezien wel een motorbrandstof is doet hier niets aan af. Of de overwegingen van de voorzieningenrechter in een eventuele vervolgprocedure in stand blijven zal nog moet blijken.