Witte mappen
  1. Home
  2. Kennis
  3. Artikelen
  4. Jurisprudentie Gezondheidszorg gepubliceerd in november 2022

Jurisprudentie Gezondheidszorg gepubliceerd in november 2022

Deze bijdrage bevat een overzicht van de jurisprudentie op het gebied van de gezondheidszorg (zorginkoop, medische aansprakelijkheid, tuchtrecht, privacyrecht, sociaal domein, bekostiging, governance, medezeggenschap, bestuurdersaansprakelijkheid, samenwerking, patiëntenrechten) die in de maand november 2022 is gepubliceerd.
Leestijd 
Auteur artikel Marieke van Dongen
Gepubliceerd 09 december 2022
Laatst gewijzigd 09 december 2022

Onderwerpen

Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz)

Wet zorg en dwang (Wzd)

Zorgverzekeringswet (Zvw)

Wet langdurige zorg (Wlz)

Jeugdwet

Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo)

Medische aansprakelijkheid (Ma)

Privacy/inzage dossier

Enquêteprocedure

Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz)

Parket bij de Hoge Raad 7 oktober 2022 (datum publicatie: 3 november 2022), ECLI:NL:PHR:2022:907

Deze conclusie gaat over de vraag (i) of de zorgverantwoordelijke bij het nemen van haar beslissing tot het toepassen van dwangmedicatie een juiste afweging heeft gemaakt met betrekking tot de wilsbekwaamheid van betrokkene (art. 2:1 lid 6 Wvggz en art. 8:9 lid 4 Wvggz), en (ii) of bij het nemen van die beslissing de uitgangspunten genoemd in art. 2:1 leden 2 en 3 Wvggz (proportionaliteit, subsidiariteit, effectiviteit en veiligheid) in acht zijn genomen.

 

Hoge Raad 4 november 2022 (datum publicatie: 4 november 2022), ECLI:NL:HR:2022:1582

Deze uitspraak gaat over de ontvankelijkheid van een cassatieberoep tegen de afwijzing van een verzoek om schadevergoeding. Omdat het onderhavige verzoek tot schadevergoeding een onderdeel is van de klachtprocedure, geldt dat ook in zoverre van de beslissing van de rechtbank geen hoger beroep open staat (art. 10:9 Wvggz). Het cassatieberoep is daarom ontvankelijk, ook voor zover het betrekking heeft op de verzochte schadevergoeding.

 

Parket bij de Hoge Raad 4 november 2022 (datum publicatie 25 november 2022), ECLI:NL:PHR:2022:1018

Deze Wvggz-klachtzaak gaat over de vraag of de zorgverantwoordelijke bij het nemen van zijn beslissing tot het toepassen van dwangmedicatie een (juiste) afweging heeft gemaakt met betrekking tot de wilsbekwaamheid van betrokkene. Deze zaak hangt samen met zaak 22/03117. Die zaak betreft een beroep van dezelfde verzoeker tegen de beslissing van de rechtbank van dezelfde datum om een aansluitende zorgmachtiging te verlenen. Ook in die zaak is de vraag naar wilsbekwaam verzet aan de orde.

 

Parket bij de Hoge Raad 4 november 2022 (datum publicatie 25 november 2022), ECLI:NL:PHR:2022:1019

In deze Wvggz-zaak is aan de orde of de rechtbank terecht een aansluitende zorgmachtiging heeft verleend. De rechtbank heeft het betoog dat bij betrokkene sprake is van ‘wilsbekwaam verzet’ verworpen. Deze zaak hangt samen met zaak 22/03115. Die zaak betreft een beroep van dezelfde verzoeker tegen de beslissing van de rechtbank van dezelfde datum in een klachtprocedure.

 

Hoge Raad 25 november 2022 (datum publicatie: 25 november 2022), ECLI:NL:HR:2022:1733

De Hoge Raad heeft de klachten over de beschikking van de rechtbank beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die beschikking. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

 

Rechtbank Den Haag 15 november 2022 (datum publicatie: 22 november 2022), ECLI:NL:RBDHA:2022:12104

Beroep tegen crisismaatregel (7:6 Wvggz) en verzoek tot schadevergoeding (10:12 lid 1 Wvggz). Betrokkene is na indiening van het beroep overleden. De moeder wenst de procedure over te nemen. De vraag ligt voor of de moeder kan worden aangemerkt als belanghebbende.

 

Rechtbank Amsterdam 29 september 2022 (datum publicatie: 6 november 2022), ECLI:NL:RBAMS:2022:5932

Deze uitspraak gaat over wilsbekwaam verzet. Ten tijde van de eerdere behandeling van het verzoek is er door de rechtbank gevraagd naar het oordeel omtrent de wilsbekwaamheid, omdat de zorgverantwoordelijke van oordeel was dat betrokkene wilsonbekwaam was. Deze beslissing was destijds niet voorhanden. Ook ten tijde van de onderhavige zitting is niet gebleken dat een dergelijke schriftelijk stuk is opgemaakt. De rechtbank moet in een dergelijk geval uitgaan van wilsbekwaamheid, behoudens andersluidende oordelen van een onafhankelijk psychiater. Er is sprake van voldoende toegelicht bezwaar tegen de verzochte vormen van verplichte zorg, bij een terzake wilsbekwame betrokkene, terwijl er geen ernstig nadeel (meer) is in de vorm van levensgevaar dan wel ernstig nadeel voor een ander.

 

Rechtbank Amsterdam 31 oktober 2022 (datum publicatie: 25 november 2022), ECLI:NL:RBAMS:2022:6424

Deze uitspraak gaat over het vervallen van een machtiging. Op een voor de behandelaren onbekend door de officier van justitie gekozen moment ruim vóór het verstrijken van de geldigheidsduur van de voorgaande machtiging is een verlenging aangevraagd. Hierdoor zou de voorgaande machtiging op een voor de behandelaren onbekend moment moeten zijn vervallen, waarbij wanneer zij op grond van de in hun ogen geldende machtiging op goede gronden zorgbeslissingen zouden hebben genomen, zij voorts vanwege een kennelijk van rechtswege verval van de machtiging bloot zouden worden gesteld ten aanzien van mogelijke aansprakelijkheden. Het voorgaande maakt dat de rechtbank verval van de voorgaande machtiging voorafgaande aan deze beslissing in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel acht en eigenlijk ook niet passend binnen de basisgedachte van deze wetgeving dat noodzakelijk geachte zorg in het belang van betrokkenen en de maatschappij (gedurende een machtiging) moet kunnen worden ingezet.

 

Hoge Raad 18 november 2022 (datum publicatie: 18 november 2022), ECLI:NL:HR:2022:1701

Deze uitspraak gaat over beoordelingsruimte na cassatie en terugwijzing. Uit de rechtspraak van de Hoge Raad onder de Wet Bopz (oud) volgt dat ingeval na cassatie en verwijzing opnieuw moet worden beslist over de verlening van een machtiging op een tijdstip dat binnen de geldigheidsduur van de (opnieuw) te verlenen machtiging valt, de rechtbank haar beslissing dient te nemen op basis van de feiten en omstandigheden die zich ten tijde van die beslissing voordoen (beoordeling ‘ex nunc’). Indien echter ten tijde van de beoordeling na cassatie en terugwijzing de bij de vernietigde beslissing gegeven machtiging inmiddels is vervallen, moet de rechtbank beoordelen of op het tijdstip dat de vernietigde beslissing werd gegeven voldoende grond bestond voor het verlenen van de verzochte machtiging (beoordeling ‘ex tunc’). Deze rechtspraak geldt ook onder de Wvggz.

 

Rechtbank Zeeland-West-Brabant 5 oktober 2022 (datum publicatie: 9 november 2022), ECLI:NL:RBZWB:2022:6621

Deze uitspraak gaat over het raakvlak tussen drang en dwang. De rechtbank verklaart de klacht van verzoekster ongegrond en wijst het verzoek tot schadevergoeding af. Hoewel betrokkene stelt zich te hebben verzet tegen de toediening van depotmedicatie in de thuissituatie, mocht de GGZ uitgaan van de vrijwilligheid van betrokkene. Van verzet van betrokkene is niet gebleken. De GGZ hoefde de procedure van 8:9 Wvggz niet te volgen.

 

Rechtbank Noord-Nederland 18 oktober 2022 (datum publicatie: 1 november 2022), ECLI:NL:RBNNE:2022:3966

Deze uitspraak gaat over het horen door onafhankelijk psychiater voor een medische beoordeling (Wvggz). Er zijn onvoldoende redenen om dit niet fysiek te doen gelet op de jurisprudentie van de Hoge Raad. Er is een nieuwe medische verklaring nodig en het verzoek wordt deels aangehouden.

 

Rechtbank Noord-Nederland 18 oktober 2022 (datum publicatie: 1 november 2022), ECLI:NL:RBNNE:2022:3967

Deze uitspraak gaat over de samenloop van de Wzd en de Wvggz. Autismespectrumstoornis en licht verstandelijke beperking hangen sterk samen bij de bepaling welke behandeling betrokkene nodig heeft. Het belang van continuïteit van zorg maakt dat de Wzd in dit geval van toepassing is.

 

Rechtbank Noord-Nederland 5 september 2022 (datum publicatie: 3 november 2022), ECLI:NL:RBNNE:2022:4020

Deze uitspraak gaat over het verzoek om een zorgmachtiging te verlenen. Een beoordeling door een onafhankelijke psychiater via beeldbellen volstaat niet in deze zaak; niet is gebleken dat een beoordeling in de fysieke aanwezigheid van betrokkene redelijkerwijs niet mogelijk of niet verantwoord was. De rechtbank gelast alsnog een face to face onderzoek.

 

Rechtbank Noord-Holland 4 november 2022 (datum publicatie: 17 november 2022), ECLI:NL:RBNHO:2022:10017

Deze uitspraak gaat over een medische verklaring die volgens de betrokkene niet aan de wettelijke vereisten zou voldoen nu de onafhankelijk psychiater die het onderzoek heeft verricht betrokkene niet in fysieke aanwezigheid heeft onderzocht, maar via een beeldverbinding heeft beoordeeld. De rechtbank overweegt als volgt. Uitgangspunt van de wet is dat de medische verklaring wordt opgesteld door een onafhankelijk psychiater die betrokkene in een direct contact, dat wil zeggen in fysieke aanwezigheid, spreekt en observeert. In de medische verklaring zijn de redenen aangegeven waarom besloten is om betrokkene via beeldbellen te beoordelen. Ook blijkt uit de verklaring dat ten tijde van de beoordeling een verpleegkundige fysiek bij betrokkene aanwezig was. De psychiater heeft zelf met betrokkene kunnen spreken en er is dossieronderzoek verricht. De rechtbank komt daarmee tot het oordeel dat uit de medische verklaring genoegzaam blijkt dat het onderzoek door de onafhankelijke psychiater met behulp van een beeldbelverbinding zorgvuldig en toereikend is geweest.

 

Rechtbank Noord-Holland 27 oktober 2022 (datum publicatie: 17 november 2022), ECLI:NL:RBNHO:2022:10001

Deze uitspraak gaat over een betrokkene die volgens zijn advocaat wel zorg nodig heeft, maar geen zorgmachtiging. De situatie dat betrokkene zich niet meer laat overtuigen, medewerking blijft weigeren en dat door middel van dwang de noodzakelijke zorg verleend zal moeten worden, kan ieder moment intreden. Daarbij kan in redelijkheid niet van het zorgpersoneel verwacht worden om verder dan het uiterste te gaan in aandacht en overtuigingskracht. Het getuigt van zorgvuldigheid dat thans om een zorgmachtiging wordt verzocht, zodat de voortgang van de zorgverlening wordt gewaarborgd en het niet hoeft aan te komen op een crisissituatie. Het voorkomen daarvan is juist in het belang van betrokkene. De subjectieve beleving van betrokkene dat wat haar betreft de grens tussen drang en dwang nog niet wordt overschreden, legt in deze afweging onvoldoende gewicht in de schaal.

 

Rechtbank Noord-Nederland 18 oktober 2022 (datum publicatie: 1 november 2022), ECLI:NL:RBNNE:2022:3965

Deze uitspraak gaat over een betrokkene die (vermoedelijk) lijdt aan het syndroom van Korsakov, dat met ernstige geheugenstoornissen gepaard gaat. Hierdoor vergeet betrokkene dat zij medicijnen moet innemen voor onder meer een hiv-infectie. Ook heeft betrokkene een beenwond, waarvoor een ernstige infectie dreigt met levensgevaar. Betrokkene is niet in staat tot goede zelfzorg en het nemen van rust voor de ernstige wond. In een gesloten instelling zal zij gedwongen worden rust te nemen en kan zij de juiste zorg voor haar lichamelijke klachten ontvangen. De rechtbank verleent een machtiging tot opname en verblijf.

 

Rechtbank Noord-Holland 23 november 2022 (datum publicatie: 30 november 2022), ECLI:NL:RBNHO:2022:10590

Deze uitspraak gaat over het beoordelen van de wilsbekwaamheid van een betrokkene. De wilsbekwaamheid dient te worden beoordeeld in het geval dat een betrokkene tijdens de procedure tot het verlenen van een zorgmachtiging een voldoende toegelicht bezwaar maakt tegen de voorgestelde verplichte zorg én zich geen situaties als bedoeld in art. 2:1 lid 6, aanhef en onder b, van de Wvggz voordoen. De rechtbank gaat eerst na of zich één of meerdere situaties als bedoeld in art. 2:1 lid 6, aanhef en onder b, van de Wvggz voordoen. Indien die zich niet voordoen, zal de wilsbekwaamheid van betrokkene aan de orde komen.

 

Rechtbank Noord-Holland 17 november 2022 (datum publicatie: 30 november 2022), ECLI:NL:RBNHO:2022:10415

Een verslaving aan middelen kan op zichzelf niet tot toepassing van de Wvggz leiden. Daarvoor moet sprake zijn van een psychische stoornis van zodanige ernst dat het denken, voelen, willen, oordelen en doelgericht handelen daardoor zo ingrijpend worden beïnvloed dat de betrokkene het veroorzaakte gevaar niet kan worden toegerekend, omdat de stoornis de gevaarvolle daden van de betrokkene overwegend beheerst. In het geval van betrokkene is sprake van een combinatie van ADHD, laagbegaafdheid en afhankelijkheid van middelen. Als gevolg van deze combinatie van (psychische) kwetsbaarheden is betrokkene zeer beïnvloedbaar, handelt zij impulsief en overziet zij de gevolgen van haar handelingen totaal niet.

 

Wet zorg en dwang (Wzd)

 

Parket bij de Hoge Raad 21 oktober 2022 (datum publicatie: 10 november 2022), ECLI:NL:PHR:2022:966

In deze zaak over de Wzd wordt door betrokkene geklaagd dat de rechtbank ten onrechte overwogen heeft dat in zijn algemeenheid ervan mag en moet worden uitgegaan dat bij het indienen van een verzoekschrift voor een rechterlijke machtiging ex artikel 26 lid 1 Wzd, de medewerkers die als contactpersoon worden vermeld in een verzoek van het CIZ, bevoegd zijn om dat verzoek namens het CIZ te doen.

 

Parket bij de Hoge Raad 21 oktober 2022 (datum publicatie: 21 november 2022), ECLI:NL:PHR:2022:967

In deze Wzd-zaak heeft de rechtbank ten aanzien van betrokkene die ten tijde van de mondelinge behandeling in detentie zat een machtiging tot opname en verblijf verleend. De rechtbank heeft bepaald dat de machtiging ingaat vanaf het moment dat betrokkene wordt opgenomen in een Wzd-instelling. In cassatie wordt geklaagd dat deze ingangsdatum in strijd is met art. 39 lid 7 Wzd dat bepaalt dat de machtiging niet meer ten uitvoer kan worden gelegd indien meer dan vier weken na haar dagtekening zijn verlopen.

 

Rechtbank Noord-Holland 28 september 2022 (datum publicatie: 17 november 2022), ECLI:NL:RBNHO:2022:9127

Medische verklaring na onderzoek via videobellen. Hoewel dit strikt genomen niet aan de vereisten voldoet, is de rechtbank van oordeel dat het niet in het belang van betrokken of zijn omgeving is de beslissing aan te houden voor nieuw of aanvullend onderzoek. Daarbij waren twee deskundigen tijdens het onderzoek in persoon bij betrokkene aanwezig, en was er een goede (beeld)verbinding met de psychiater. Hiermee worden eventuele gebreken in het onderzoek in elk geval deels ondervangen.

 

Rechtbank Zeeland-West-Brabant 24 november 2022 (datum publicatie: 28 november 2022), ECLI:NL:RBZWB:2022:7120

Deze uitspraak gaat over een cliënt die onvrijwillig en zonder geldige titel is opgenomen. Verzoeker is op basis van een RM in de accommodatie van de zorgaanbieder opgenomen, heeft zijn verblijf in de accommodatie na afloop van de geldigheidsduur van die RM feitelijk voortgezet, en verblijft daar nu nog steeds. De feitelijke verblijfssituatie in de accommodatie en de daarbij toegepaste beperkende maatregelen waren met een RM dan ook niet anders geweest dan zonder een RM. Daar tegenover staat dat onvrijwillige vrijheidsbeneming een zeer ingrijpende maatregel is en slechts wordt toegestaan nadat een rechter heeft geoordeeld dat wordt voldaan aan de wettelijke voorwaarden daarvoor. Het schenden van de wettelijke norm, kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet zonder gevolgen blijven, ook niet nu de feitelijke verblijfssituatie niet verschilt van de situatie wanneer de zorgaanbieder wel tijdig een opvolgende RM zou hebben aangevraagd.

 

Zorgverzekeringswet (Zvw)

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 1 november 2022 (datum publicatie: 8 november 2022), ECLI:NL:GHARL:2022:9382

Farmacie; vordering apotheek tot vergoeding van magistraal bereid geneesmiddel dexmethylfenidaat voor patiënten met ADHD. Het gerechtshof oordeelt dat dexmethylfenidaat voldoet aan de stand van de wetenschap en praktijk, en veroordeelt zorgverzekeraar Zilveren Kruis om – onder voorwaarden – tot vergoeding van het geneesmiddel over te gaan. Eerder in mei 2021 veroordeelde het gerechtshof 's Hertogenbosch zorgverzekeraar CZ ook al tot vergoeding van het betreffende geneesmiddel over te gaan (zie gerechtshof ‘s-Hertogenbosch 18 mei 2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:1448).

 

Gerechtshof Amsterdam 15 november 2022 (datum publicatie: 15 november 2022), ECLI:NL:GHAMS:2022:3200

Wijkverpleging; vordering zorgverzekeraar Zorg en Zekerheid tot terugbetaling van een bedrag ad € 564.734,51 ten onrechte ingediende zorgdeclaraties; Zorgaanbieder had de vordering van Zorg en Zekerheid in correspondentie schriftelijk erkend. Het gerechtshof veroordeelt de zorgaanbieder en overweegt dat zij is gehouden tot terugbetalen op grond van erkenning.

 

Parket bij de Hoge Raad 21 oktober 2022 (datum publicatie: 10 november 2022), ECLI:NL:PHR:2022:972

Conclusie AG Drijber in een zaak die gaat over (gedeeltelijk) onbetaalde facturen voor zorg die een zelfstandige behandelkliniek heeft verleend aan verzekerden met een restitutiepolis van Zilveren Kruis. Zilveren Kruis vindt de tarieven van de kliniek niet marktconform en weigert volledige vergoeding op basis van hun vergoedingsbeleid. In lijn met een uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft het gerechtshof het vergoedingsbeleid van Zilveren Kruis in strijd geoordeeld met de Zorgverzekeringswet en het Besluit zorgverzekering. Zilveren Kruis is veroordeeld om de betrokken facturen alsnog volledig te betalen. Hiertegen komt Zilveren Kruis in cassatie op, in de optiek van de AG zonder succes.

 

Wet langdurige zorg

Rechtbank Amsterdam, 5 augustus 2022 (datum publicatie: 17 november 2022), ECLI:NL:RBAMS:2022:4868

Deze zaak gat over de intrekking van een door een ander zorgkantoor eerder goedgekeurde zorgovereenkomst en zorgbeschrijving. Aanleiding daarvoor was een fraudeonderzoek naar pgb's. De voorzieningenrechter overweegt dat de intrekking moet worden opgeschort mede omdat eerder is komen vast te staan dat het door Zilveren Kruis Zorgkantoor verrichte onderzoek te weinig concreet bewijs heeft opgeleverd om op basis daarvan harde conclusies te trekken over de geleverde zorg.  

 

Centrale Raad van Beroep, 26 oktober 2022 (datum publicatie: 8 november 2022), ECLI:NL:CRVB:2022:2364

De Raad oordeelt in deze uitspraak dat het CIZ terecht een aanvraag op grond van de Wlz heeft aangewezen. Niet is voldaan het criterium dat de cliënt 24 uur per dag zorg in de nabijheid nodig heeft.

 

Centrale Raad van Beroep, 27 oktober 2022 (datum publicatie: 1 november 2022), ECLI:NL:CRVB:2022:2310

De Raad oordeelt in deze zaak dat het CIZ de betreffende cliënt terecht per 31 maart 2016 heeft geïndiceerd voor zorgprofiel ‘VV Beschermd wonen met intensieve verzorging en verpleging’. De cliënt had in de jaren 2016 en 2017 recht op de Wlz-zorg behorende bij het zorgprofiel ‘VV Beschermd wonen met intensieve verzorging en verpleging’.

 

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 23 november 2022 (datum publicatie: 29 november 2022), ECLI:NL:RBZWB:2022:7019

In deze uitspraak oordeelt de rechtbank dat het CIZ een aanvraag op grond van de Wlz terecht heeft afgewezen. Volgens de rechtbank mocht het CIZ zich baseren op het advies van de medisch adviseur dat eerst hernieuwd onderzoek nodig is naar de cognitieve beperkingen en adaptieve vermogens van de aanvrager.  

 

Centrale Raad van Beroep, 23 november 2022 (datum publicatie: 24 november 2022), ECLI:NL:CRVB:2022:2461 en ECLI:NL:CRVB:2022:2462

Deze zaak gaat over de intrekking van verleningsbeschikkingen voor pgb's aan een budgethouder. De budgethouder kocht daarmee zorg in bij twee bedrijven. De Raad oordeelt dat de twee bedrijven geen belanghebbende zijn bij die intrekkingsbesluiten. De rechtstreekse financiële gevolgen van dat uitsluitend aan de budgethouder gerichte besluit doen zich uitsluitend gevoelen in de relatie tussen de budgethouder en het zorgkantoor. Voor zover de bedrijven van dat besluit financiële gevolgen (zullen) ondervinden, vloeien die niet rechtstreeks voort uit dat besluit.

 

Rechtbank Midden-Nederland, 10 mei 2022 (datum publicatie: 28 november 2022), ECLI:NL:RBMNE:2022:1865

In deze zaak staat de afwijzing van een indicatiebesluit voor Wlz in de vorm van een pgb centraal. De rechtbank overweegt dat onderzoek dat is uitgevoerd door het CIZ zorgvuldig is geweest.

 

Rechtbank Midden-Nederland, 20 juni 2022 (datum publicatie: 24 november 2022), ECLI:NL:RBMNE:2022:2363

Deze zaak gaat over de vraag of het zorgkantoor een pgb mocht intrekken. Volgens de rechtbank was dit het geval, nu onvoldoende aannemelijk is geworden dat in Nederland gedeclareerde zorg is verleend terwijl de verzekerde in buitenland verbleef. Intrekking leidt verder volgens de rechtbank niet tot een onevenredig uitkomst.

 

Centrale Raad van Beroep, 23 november 2022 (datum publicatie: 24 november 2022), ECLI:NL:CRVB:2022:2460

Deze zaak gaat over de herziening en lager vaststelling van een pgb. Onverschuldigd betaalde pgb is volgens de rechtbank terecht teruggevorderd. Het zorgkantoor heeft terecht aangevoerd dat de bescherming van de budgethouder te goeder trouw niet behoort plaats te vinden bij de vaststelling en terugvordering van het pgb. De Raad vindt in wat is aangevoerd geen aanleiding om te breken met zijn vaste onder de AWBZ gewezen rechtspraak dat die bescherming behoort plaats te vinden bij de invordering.

 

Jeugdwet

Rechtbank Midden-Nederland, 6 mei 2022 (datum publicatie: 18 november 2022), ECLI:NL:RBMNE:2022:1991

Deze zaak ging om een indicatiebesluit voor jeugdhulp. De moeder van het betreffende kind was van mening dat aan dat besluit geen zorgvuldig onderzoek ten grondslag zou hebben gelegen. De rechtbank ziet echter in de stellingen van de moeder geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de (medische) beoordeling. Daarnaast meent de rechtbank dat het college aantal toegekende uren zorg wel is toegespitst op het kind.

 

Rechtbank Midden-Nederland, 5 april 2022 (datum publicatie: 4 november 2022), ECLI:NL:RBMNE:2022:1599

De rechtbank oordeelt in deze zaak dat het college deugdelijk heeft gemotiveerd dat de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de moeder van het kind toereikend zijn om zelf de aangevraagde hulp en ondersteuning te kunnen bieden. Verweerder heeft de voor deze zaak relevante factoren onderzocht en er bestond geen aanleiding om meer te onderzoeken.   

 

Rechtbank Midden-Nederland, 22 maart 2022 (datum publicatie: 2 november 2022), ECLI:NL:RBMNE:2022:1328 

Deze zaak ging over bezwaren van een zorgaanbieder tegen de berekening van de continuïteitsbijdrage die zorgaanbieders als gevolg van COVID-19 hebben ontvangen. De betreffende zorgaanbieder wilde dat het college voor haar maatwerk zou toepassen. De rechtbank merkt op dat een dergelijk verzoek niet als appellabel besluit kwalificeert.

 

Rechtbank Midden-Nederland, 3 mei 2022 (datum publicatie: 15 november 2022), ECLI:NL:RBMNE:2022:1763

De rechtbank overweegt dat het college terecht een aanvraag om beschermd wonen heeft afgewezen omdat de betreffende zorgverleners niet over de benodigde diploma's beschikten, zoals voorgeschreven door de verordening.   

 

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 25 oktober 2022 (datum publicatie: 2 november 2022), ECLI:NL:RBZWB:2022:6268

Deze zaak gaat over een beroep niet tijdig beslissen op bezwaren tegen een toegekende voorziening. Het beroep is gegrond.  

 

Rechtbank Midden-Nederland, 7 april 2022 (datum publicatie: 30 november 2022), ECLI:NL:RBMNE:2022:1353

De rechtbank is in deze zaak van oordeel dat de gemeente onvoldoende heeft onderzocht of het pgb toereikend is om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede jeugdhulp in te kopen. De enkele stelling van de gemeente dat niet is gebleken dat enkel de zorg van de instelling als adequate voorziening kan worden aangemerkt, is hiertoe onvoldoende. Het had op de weg van de gemeente gelegen om, na de jarenlange hulp van de instelling, te onderzoeken of een andere (goedkopere) individuele voorziening voor de cliënt wel passend en doeltreffend is.

 

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 15 november 2022 (datum publicatie: 21 november 2022), ECLI:NL:RBZWB:2022:6792

De gemeente heeft terecht geconcludeerd dat de jeugdige en zijn ouders geen aanvullende voorziening op grond van de Jeugdwet nodig hebben, nu de jeugdige de zorg krijgt die hij nodig heeft, deze zorg naast de dienstverbanden van vader (fulltime, eigen bedrijf) en moeder (parttime) geboden kan worden en de eigen mogelijkheden van de ouders om in die zorg te voorzien toereikend zijn. Dat er sprake is van boven gebruikelijke zorg waardoor de ouders meer zorg moeten verlenen dan bij een kind zonder beperkingen het geval zou zijn, en dat moeder anders meer uren zou kunnen werken, maakt niet dat de gemeente gehouden is een voorziening te verstrekken. Er is immers sprake van voldoende ‘eigen kracht’ en dat staat aan de verlening van een pgb aan de ouders in de weg.

 

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 23 november 2022 (datum publicatie: 29 november 2022), ECLI:NL:RBZWB:2022:6994 en ECLI:NL:RBZWB:2022:6995

Deze zaak gaat over de ondersteuningsvraag in het kader van een pgb. De rechtbank is van oordeel dat, alhoewel summier vastgelegd, uit deel 2 van het gezinsplan van 25 september 2020, de notitie van de jeugdprofessional van 11 augustus 2020 en de tijd die de gemeente voor bepaalde doelen en activiteiten heeft toegekend, kan worden afgeleid voor welke activiteiten het college geen voorziening heeft toegekend en dat de reden daarvoor is dat die onder de ouderrol/niet boven gebruikelijke zorg vallen of onderdeel van de taak van de school zijn. 

 

Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo)

Rechtbank Den Haag, 6 september 2022 (datum publicatie: 8 november 2022), ECLI:NL:RBDHA:2022:11153

Volgens de rechtbank heeft het college op een deugdelijke wijze gemotiveerd waarom de cliënt niet in aanmerking komt voor meer uren individuele begeleiding. Ook heeft het college de cliënt om aanvullende informatie mogen verzoeken.

 

Rechtbank Den Haag, 23 september 2022 (datum publicatie: 2 november 2022), ECLI:NL:RBDHA:2022:10895

Volgens de rechtbank is de beschikking van het college in strijd met de vereiste zorgvuldigheid tot stand gekomen. Op grond van de verordening verstrekt het college slechts een maatwerkvoorziening (in dit geval een traplift) indien de noodzaak tot ondersteuning redelijkerwijs niet vermijdbaar en voorzienbaar was, maar van de cliënt niet verwacht kon worden maatregelen te hebben getroffen die de hulpvraag overbodig maken. De rechtbank overweegt, anders dan het college, dat hiervan geen sprake is geweest.

 

Rechtbank Den Haag, 23 september 2022 (datum publicatie: 2 november 2022), ECLI:NL:RBDHA:2022:10896

Op het moment van de toekenning van de maatwerkvoorziening was het college op grond van de toepasselijke regelgeving niet bevoegd om voor de maatwerkvoorziening woningaanpassing een eigen bijdrage op te leggen. Daarna is regelgeving gewijzigd. Het college was toen hij het primaire besluit nam wel bevoegd om voor de maatwerkvoorziening woningaanpassing een eigen bijdrage op te leggen. Verweerder heeft die eigen bijdrage niet met terugwerkende kracht of met onmiddellijke ingang opgelegd, maar volgens de rechtbank een redelijke overgangstermijn in acht genomen. 

 

Rechtbank Den Haag, 3 oktober 2022 (datum publicatie: 2 november 2022), ECLI:NL:RBDHA:2022:11162

Het college heeft bij de beantwoording van de vraag of de door de cliëntgevraagde aanpassingen als algemeen gebruikelijk moeten worden beschouwd niet de correcte criteria gehanteerd. Ook heeft het college niet onderzocht wat de kosten van de door de cliënt gewenste aanpassingen zijn. Zonder inzicht in deze kosten kon de toetsing aan het criterium dat de aanpassing financieel kan worden gedragen met een inkomen op minimumniveau niet plaatsvinden waardoor het besluit volgende rechtbank onzorgvuldig is voorbereid.

 

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 1 november 2022 (datum publicatie: 7 november 2022), ECLI:NL:RBZWB:2022:6399

Volgens de rechtbank heeft het college niet het stappenplan gevolgd die nodig is om de ondersteuningsvraag van de cliënt te beantwoorden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college in de besluitvorming onvoldoende onderzoek gedaan naar het verband tussen eisers leeftijd, zijn beperkte mobiliteit en (de praktische en hygiënische gevolgen van) zijn incontinentieproblematiek in het geval verschoning op de tweede verdieping van het huis van de cliënt dient plaats te vinden. 

 

Centrale Raad van Beroep, 10 november 2022 (datum publicatie: 16 november 2022), ECLI:NL:CRVB:2022:2396

Het college heeft de cliënt in het kader van de Wmo 2015 geen pgb voor het inkopen van begeleiding van zijn ouders verstrekt. De Raad volgt de rechtbank in het oordeel en de daaraan ten grondslag gelegde motivering dat het college zich op het standpunt heeft mogen stellen dat de cliënt met hulp van zijn ouders niet voldoende in staat is te achten de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren.

 

Centrale Raad van Beroep, 22 september 2022 (datum publicatie: 3 november 2022), ECLI:NL:CRVB:2022:2322

Deze uitspraak gaat over resultaatgericht beschikken. De rechtbank heeft volgens de Raad terecht geoordeeld dat de door het college gehanteerde wijze van verstrekken van een maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning, waarbij het resultaat bepalend is en waarbij de cliënt niet weet hoeveel uur huishoudelijke ondersteuning is verstrekt, in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel. In het bestreden besluit zijn de aanspraken van betrokkene onvoldoende geconcretiseerd.

 

Rechtbank Midden-Nederland, 4 april 2022 (datum publicatie: 3 november 2022), ECLI:NL:RBMNE:2022:1443

Deze zaak gaat over de vraag of de overschrijding van de termijn voor het maken van bezwaar verschoonbaar was. De rechtbank oordeelt dat dit niet het geval was nu voldoende duidelijk was voor de cliënt op hoeveel uren aan huishoudelijke hulp zij recht had.

 

Rechtbank Midden-Nederland, 10 februari 2022 (datum publicatie: 3 november 2022), ECLI:NL:RBMNE:2022:1161

Het college is in deze zaak bij de toekenning van een pgb voor een scootmobiel terecht uitgegaan van de huurprijs daarvan. De cliënt is daarmee voldoende gecompenseerd.

 

Rechtbank Midden-Nederland, 23 december 2021 (datum publicatie: 3 november 2022), ECLI:NL:RBMNE:2021:6673

Het college heeft een maatwerkvoorziening verstrekt, maar de betreffende cliënt vindt de toegekende zorg verre van toereikend. Daarom is de cliënt een kortgedingprocedure gestart. In die procedure verzoekt zij de rechter meer ondersteuning toe te kennen. De rechter wijst dit af omdat op dit moment een medisch adviseur bezig is met een onderzoek, en het college en de cliënt hangende de uitkomsten van het onderzoek al een regeling hebben kunnen treffen over de omvang van de ondersteuning gedurende deze overbruggingsperiode.

 

Centrale Raad van Beroep, 27 oktober 2022 (datum publicatie 16 november 2022), ECLI:NL:CRVB:2022:1770

Deze zaak gaat over de vraag of het CAK de eigen bijdrage voor een Wmo-voorziening juist heeft vastgesteld. Dat is het geval. In zijn uitspraak van 25 oktober 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3358, heeft de Raad geoordeeld dat uit de wettelijke systematiek van de Wmo volgt dat het college beslist of degene aan wie een maatwerkvoorziening (of een pgb) wordt verstrekt, daarvoor een bijdrage verschuldigd zal zijn en dat de hoogte van de bijdrage, met uitzondering van die voor opvang, wordt vastgesteld en geïnd door CAK. CAK gaat bij het vaststellen van de bijdrage af op de gegevens die de Belastingdienst en het desbetreffende college aanleveren. Het college levert CAK gegevens aan over de verstrekking van de maatwerkvoorziening of het pgb, waartoe ook behoort de verschuldigdheid van een bijdrage en de uitgangspunten die voor de berekening van de bijdrage van belang zijn, zoals de kostprijs van de voorziening. CAK mag in het kader van de primaire besluitvorming in beginsel uitgaan van de door het college verstrekte gegevens over de verstrekte voorziening.  

 

Rechtbank Amsterdam, 2 september 2022 (datum publicatie: 17 november 2022), ECLI:NL:RBAMS:2022:5414

Deze zaak gaat over de vraag of het college zich terecht op het standpunt mocht stellen dat de ontvanger van een pgb niet in staat is zijn belangen te behartigen. Volgens de rechtbank kon het college deze conclusie niet trekken. De constatering dat de cliënt hulp van zijn oom ontvangt bij de administratie leidt niet logischerwijs tot de conclusie dat eiser niet bekend is met de taken en verantwoordelijkheden die bij het PGB komen kijken en ook niet tot de conclusie dat eiser niet in staat zou zijn tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake.       

 

Rechtbank Gelderland, 27 juni 2022 (datum publicatie: 4 november 2022), ECLI:NL:RBGEL:2022:6204

Deze zaak heeft betrekking op 34 beroepszaken tegen Wmo-besluiten. In sommige zaken zijn de beroepen niet-ontvankelijk omdat de cliënten niet hebben verzocht om een proceskostenveroordeling en zij verder ook geen belang hebben omdat zorg in natura niet met terugwerkende kracht kan worden verstrekt. In de zaken waarin de cliënten wel ontvankelijk waren oordeelt de rechtbank dat de beroepen gegrond zijn en dat het college een zwaarder product had moeten toekennen.   

 

Rechtbank Den Haag, 3 november 2022 (datum publicatie: 22 november 2022), ECLI:NL:RBDHA:2022:11843 

Deze zaak gaat over de vraag of een door de gemeente verstrekte vervoerskostenvergoeding naar omvang passend is. De rechtbank is van oordeel dat de gemeente met de door haar verstrekte financiële tegemoetkoming een passende bijdrage heeft geleverd aan een situatie waarin de cliënt, uitgaande van voormelde vervoersbehoefte, in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid en participatie. Daartoe is van belang dat uit rechtspraak volgt dat een vergoeding voor een aflegbare afstand in de bandbreedte van ongeveer 1500 tot 2000 kilometer per jaar in beginsel toereikend wordt geacht om de betrokkene in staat te stellen sociale contacten te onderhouden en deel te nemen aan het leven van alledag.

 

Centrale Raad van Beroep, 10 november 2022 (datum publicatie: 23 november 2022), ECLI:NL:CRVB:2022:2450

De Raad sluit zich aan bij het oordeel van de rechtbank dat het bezwaar vanwege termijnoverschrijding niet ontvankelijk is. Appellant kon ook het belang van een tijdig bezwaar weten, gezien de bezwaarclausule.

 

Centrale Raad van Beroep, 10 november 2022 (datum publicatie: 30 november 2022), ECLI:NL:CRVB:2022:2500

Afwijzing verzoek om uitbreiding van de hulp bij het huishouden in de vorm van een pgb. De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank dat de gemeente het bestreden besluit mocht baseren op het medisch advies.

 

Centrale Raad van Beroep, 16 november 2022 (datum publicatie: 23 november 2022), ECLI:NL:CRVB:2022:2441    

Zoals door de gemeente is gesteld en nader is onderbouwd kan een traplift, alleen al uit een oogpunt van brandveiligheid, niet worden aangebracht in de gemeenschappelijke ruimte van de flatwoning van appellante. De Raad ziet geen aanleiding hieraan te twijfelen. De rechtbank heeft de gemeente gevolgd in het standpunt dat een woonvoorziening in de vorm van een elektrische deuropener voor appellante geen passende voorziening is, omdat niet aannemelijk is dat appellante nog langdurig in staat is om zonder traplift haar woning te bereiken. De rechtbank wordt hierin gevolgd.

 

Rechtbank Den Haag, 31 oktober 2022 (datum publicatie: 30 november 2022), ECLI:NL:RBDHA:2022:12243

In deze zaak beoordeelt de rechtbank of de cliënt met de reeds aanwezige vervoermiddelen de voor de participatie beoogde bestemmingen kan bereiken. Met de gemeente stelt de rechtbank vast dat de cliënt thuis deel neemt aan het gezinsleven en dat hij dagelijks met behulp van leerlingenvervoer naar zijn school ’t Kraaiennest gaat en aldaar kan spelen, bewegen en sporten. Voorts kan voor het maken van gezinsuitstapjes gebruik worden gemaakt van de auto van het gezin. Op de plaats van bestemming kan de cliënt wandelen en op die manier kan hij voldoende beweging krijgen en recreëren. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank een passende bijdrage geleverd als bedoeld in artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015. Het voorgaande betekent naar het oordeel van de rechtbank dat het toekennen van een duofiets geen noodzakelijke voorziening is voor eiser om te kunnen participeren.

 

Rechtbank Den Haag, 3 november 2022 (datum publicatie: 22 november 2022), ECLI:NL:RBDHA:2022:11844

De rechtbank is van oordeel dat de gemeente met de aanvullende motivering in het verweerschrift alsnog voldoende heeft gemotiveerd waarom met een elektrische rolstoel met hoog-laagfunctie een passende bijdrage is geleverd aan de zelfredzaamheid en participatie van de cliënt. Dat met een sta-op-functie op de rolstoel de functionele mogelijkheden van de cliënt worden vergroot, wordt niet ontkend. Het is ook begrijpelijk dat de cliënt de wens koestert om zelf zoveel mogelijk handelingen te kunnen verrichten. Bij de toepassing van de Wmo 2015 gaat het er echter niet om of alles wat men graag wil, gerealiseerd kan worden. Het gaat om de vraag of de cliënt met de voorziening in redelijke mate kan participeren, dat wil zeggen deel kan nemen aan de samenleving en activiteiten kan ontplooien.  

   

Medische aansprakelijkheid

Gerechtshof Amsterdam, 1 november 2022 (datum publicatie: 8 november 2022), ECLI:NL:GHAMS:2022:3068

In het kader van haar man-vrouw transseksualiteit heeft appellante in het VUMC verschillende operaties ondergaan, waaronder een zogenaamde penisinversie vaginaplastiek en een darmvaginaplastiek. Volgens appellante heeft VUMC daarbij onzorgvuldig gehandeld en is VUMC aansprakelijk voor de als gevolg daarvan door appellante geleden en nog te lijden immateriële schade. VUMC betwist onzorgvuldig te hebben gehandeld.

 

In eerste aanleg heeft de kantonrechter de vorderingen van appellante afgewezen. Doorslaggevend in het oordeel van de kantonrechter is de inhoud van een voorlopig deskundigenbericht, dat op verzoek van appellante is gelast. De kantonrechter heeft uit de rapportage afgeleid dat de deskundige van oordeel is dat geen sprake is van medisch verwijtbaar handelen. Volgens de kantonrechter heeft appellante onvoldoende onderbouwd dat tegen de inhoud van het deskundigenbericht zwaarwegende en steekhoudende bezwaren bestaan. De kantonrechter heeft de beoordeling van de deskundige als voldoende inzichtelijk onderbouwd gekwalificeerd en de daarin gegeven conclusie tot de zijne gemaakt. Hiertegen komt appellante in hoger beroep op.

 

Door appellante zijn geen specifieke bezwaren aangevoerd tegen zienswijze van door rechter benoemde deskundige die een voldoende gemotiveerde betwisting inhouden van de juistheid van deze zienswijze (ECLI:NL:HR:2011:BT2921). Ook overigens onvoldoende duidelijk gemaakt, waarin ziekenhuis jegens appellante tekortgeschoten is.

 

Rechtbank Midden-Nederland 30 november 2022 (datum publicatie: 30 november 2022), ECLI:NL:RBMNE:2022:4967

Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een ziekenhuis voldoende steekhoudende en zwaarwegende bezwaren ingebracht tegen een deskundigenrapport. De conclusie is daarom dat het rapport een ontoereikende grondslag biedt om nu, in het kader van dit kort geding, met voldoende zekerheid te zeggen dat er sprake is van ernstig verwijtbaar medisch handelen aan de zijde van het ziekenhuis. Hoewel het op zichzelf niet uitgesloten is dat in een te zijner tijd te voeren bodemprocedure wordt geconcludeerd dat het handelen dan wel nalaten van het ziekenhuis wel degelijk aansprakelijk jegens eiseres oplevert, is dit in kort geding onvoldoende aannemelijk gemaakt. Hierbij is meegewogen dat het gaat om een relatief hoge (immateriële) geldvordering, waarbij terughoudendheid is geboden. Onduidelijk is of, en zo ja, welk bedrag ter zake van (immateriële) schadevergoeding te zijner tijd door het ziekenhuis betaald zal moeten worden. Wat de gevorderde materiele kosten betreft, wordt overwogen dat deze, hoewel dat wel op de weg van eiseres lag, in het geheel niet onderbouwd zijn. Tenslotte is bij de beoordeling betrokken dat het ziekenhuis aan eiseres een coulancebetaling heeft gedaan van € 100.000,-.

 

Rechtbank Limburg 21 oktober 2022 (datum publicatie: 30 november 2022), ECLI:NL:RBLIM:2022:8162

Deelgeschil, smartengeld, medische fout. Deze zaak gaat over aansprakelijkheid voor medisch handelen dat niet in overeenstemming is met de geldende professionele standaard. Het verwijt betreft het missen van een positieve hepatitis C-uitslag en valt te kwalificeren als onopzettelijk nalatig handelen (schuldaansprakelijkheid). Vaststaat dat MediRisk, namens het ziekenhuis, aansprakelijkheid heeft erkend voor dit handelen. Verzoekster verwijt het ziekenhuis ook dat gedurende elf jaar daarna, bij elke controle de juiste diagnose is gemist. Nu verzoekster in dit deelgeschil geen oordeel heeft gevraagd omtrent de aansprakelijkheid van het ziekenhuis voor gestelde andere fouten (het keer op keer, gedurende elf jaar, bij elke controle missen van de juiste diagnose) en overigens in dit deelgeschil geen plaats is voor bewijsverrichtingen of deskundigenonderzoek, kan de rechtbank daar bij de beoordeling niet van uitgaan. De rechtbank zal daarom uitgaan van één geschonden norm namelijk: het missen van een positieve hepatitis C-uitslag in 2010.

 

Privacy/inzage dossier

Rechtbank Noord-Nederland, 26 oktober 2022 (datum publicatie: 7 november 2022), ECLI:NL:RBNNE:2022:4042

Inzage wordt alleen verleend wanneer aan de hand van voldoende concrete aanwijzingen aannemelijk wordt gemaakt dat het zwaarwegende belang mogelijk geschaad zou kunnen worden. In dit geval betekent dit dat er concrete aanwijzingen moeten zijn voor het vermoeden dat betrokken mevrouw wilsonbekwaam was toen zij een volmacht verleende en een daarop volgende schenkingen deed. Daarbij is niet vereist dat de wilsonbekwaamheid (bijvoorbeeld door dementie) al (min of meer) vast moet staan. Of er daadwerkelijk sprake is geweest van wilsonbekwaamheid zal in het kader van het voorlopig deskundigenonderzoek beoordeeld worden. Waar het om gaat is dat er voldoende moet zijn aangevoerd om een vermoeden van wilsonbekwaamheid te rechtvaardigen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter zijn in dit geval voldoende aanwijzingen naar voren gebracht die een vermoeden van wilsonbekwaamheid rechtvaardigen.

Enquêteprocedure

Gerechtshof Amsterdam, 16 november 2022 (datum publicatie: 16 november 2022), ECLI:NL:GHAMS:2022:3236

Ondernemingskamer wijst verzoek van Reinier Haga Groep (RHG) en Reinier de Graaf Groep (RdGG) toe om een onderzoek te gelasten naar het beleid en de gang van zaken en onmiddellijke voorzieningen te treffen. RHG en RdGG hebben aan het verzoek ten grondslag gelegd dat er gegronde redenen zijn voor twijfel aan een juist beleid en een juiste gang van zaken van RHG en RdGG en dat de toestand van RdGG nodig maakt dat onmiddellijke voorzieningen worden getroffen. De gegronde redenen bestaan eruit dat de governance van RHG en RdGG onwerkbaar is geworden. RHG is bestuurlijk ingericht naar de oorspronkelijke bedoeling van de ziekenhuizen RHG, Haga Ziekenhuis en LangeLand Ziekenhuis om zo snel mogelijk juridisch te fuseren. Dat governance model werkte niet meer vanaf het moment dat gezamenlijk is besloten om niet te fuseren maar juist uiteen te gaan. De belangen van de ziekenhuizen lopen sindsdien niet meer parallel maar zijn juist tegenstrijdig geworden. RHG en RdGG slagen er niet in om de bestuurlijke inrichting zodanig spoedig te wijzigen dat een eind wordt gemaakt aan de structurele belangentegenstellingen binnen RHG en RdGG op een termijn die nodig is om de ontvlechting tot stand te brengen. Naar het oordeel van de Ondernemingskamer levert de bestuurlijke inrichting bij RHG en RdGG gegronde redenen op om te twijfelen aan juist beleid en een juiste gang van zaken van RHG en RdGG, die een onderzoek rechtvaardigen.