1. Home
  2. Kennis
  3. Artikelen
  4. Jurisprudentie Gezondheidszorg overzicht oktober 2022

Jurisprudentie Gezondheidszorg overzicht oktober 2022

Deze bijdrage bevat een overzicht van de jurisprudentie op het gebied van de ge-zondheidszorg (zorginkoop, medische aansprakelijkheid, tuchtrecht, privacyrecht, sociaal domein, bekostiging, governance, medezeggenschap, bestuurdersaansprakelijkheid, samenwerking, patiëntenrechten) die in de maand oktober 2022 is gepubliceerd.
Leestijd 
Auteur artikel Marieke van Dongen
Gepubliceerd 04 november 2022
Laatst gewijzigd 04 november 2022

Onderwerpen

Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz)

Wet zorg en dwang (Wzd)

Zorgverzekeringswet (Zvw)

Wet langdurige zorg

Jeugdwet

Wet maatschappelijke ondersteuning 2015

Wet marktordening gezondheidszorg

Medische aansprakelijkheid

Tuchtrecht

Klachtenprocedure

Bestuurdersaansprakelijkheid

Samenwerking

 


Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz)

Rechtbank Noord-Holland, 9 september 2022 (datum publicatie: 3 oktober 2022)
ECLI:NL:RBNHO:2022:8298

In deze zaak wijst de rechtbank het verzoek tot voortzetting van een crisismaatregel in de zin van artikel 7:7 Wvggz af. De reden hiervoor is dat betrokkene inmiddels is opgeknapt en niet langer lijdt aan een psychische stoornis waarbij sprake is van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel.


Rechtbank Den Haag, 27 september 2022 (datum publicatie: 5 oktober 2022)

ECLI:NL:RBDHA:2022:10154

In deze zaak wordt de behandeling van een verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging als bedoeld in artikel 6:4 Wvggz aangehouden omdat betrokkene niet in persoon is onderzocht door een onafhankelijk psychiater. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad dient de psychiater de betrokkene met het oog op de door hem af te geven geneeskundige verklaring persoonlijk te onderzoeken, dat wil zeggen dat de psychiater betrokkene in een direct contact spreekt en observeert. Dit is slechts anders indien dat redelijkerwijs niet mogelijk is. De rechtbank is in dit geval van oordeel dat uit de medische verklaring onvoldoende is gebleken dat het redelijkerwijs niet mogelijk was om betrokkene persoonlijk te onderzoeken.


Rechtbank Midden-Nederland, 8 april 2022 (datum publicatie: 5 oktober 2022)
ECLI:NL:RBMNE:2022:2298

In deze zaak verleent de rechtbank een machtiging tot voortzetting van een crisismaatregel als bedoeld in artikel 7:7 Wvggz, zonder onderzoek te doen naar de wilsbekwaamheid van betrokkene. De reden hiervoor is dat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 2:1, lid 6 Wvggz. Er bestaan namelijk ernstige zorgen over het katatone beeld van betrokkene. Hoewel het toestandsbeeld van betrokkene tijdens de opname is opgeknapt, blijft het risico van een terugkeer van het katatone beeld, en daarmee een acute dreiging op levensgevaar en ernstig lichamelijk letsel, aanwezig.


Rechtbank Noord-Nederland, 29 september 2022 (datum publicatie: 6 oktober 2022)

ECLI:NL:RBNNE:2022:3479

In deze zaak verleent de rechtbank een zorgmachtiging als bedoeld in artikel 6:4 Wvggz. Bijzonder aan deze zaak is dat het medisch onderzoek van betrokkene door een psychiater heeft plaatsgevonden via beeldbellen. De onderbouwing hiervan is dat de lichamelijke gezondheid van veel psychiatrische patiënten slechter dan wel kwetsbaarder is dan die van de gemiddelde bevolking en dat er nog veel betrokkenen niet zijn gevaccineerd. De pandemie is nog niet voorbij en de besmettingscijfers kunnen weer snel kunnen oplopen, aldus de psychiater.


Hoge Raad, 7 oktober 2022 (datum publicatie: 7 oktober 2022)

ECLI:NL:HR:2022:1399

In deze zaak wordt de vraag beantwoord of de rechter een machtiging kan verlenen als de bevindingen van de geneesheer-directeur ontbreken (art. 5:15 lid 2 Wvggz). Het voorbereiden van een zorgmachtiging vraagt nauw overleg tussen de officier van justitie en de geneesheer-directeur, omdat de geneesheer-directeur het zorginhoudelijke deel van de zorgmachtiging voorbereidt en de officier van justitie het verzoekschrift opstelt en indient. Uitgangspunt is dat de officier van justitie zorg draagt voor een zo volledig mogelijk verzoekschrift. Gelet hierop kan de rechter geen zorgmachtiging verlenen als de bevindingen van de geneesheer-directeur ontbreken.


Rechtbank Noord-Holland, 9 september 2022 (datum publicatie: 10 oktober 2022)

ECLI:NL:RBNHO:2022:8289

Deze zaak gaat over de beoordeling van een verzoek tot voortzetting van een crisismaatregel. De psychiater die de medische verklaring heeft opgesteld, heeft betrokkene niet in persoon gezien maar via beeldbellen. De advocaat heeft hiertegen verweer gevoerd. De rechtbank oordeelt dat de psychiater, met de aanwezigheid van een arts die wel fysiek aanwezig was bij de beoordeling, voldoende inzicht heeft kunnen verkrijgen in de actuele gezondheidstoestand van betrokkene en de noodzaak tot het treffen van de beoogde crisismaatregel. Daar komt bij dat de advocaat niet heeft aangevoerd dat de inhoudelijke beoordeling mogelijk anders zou zijn geweest als de psychiater betrokkene in persoon had beoordeeld.


Rechtbank Midden-Nederland, 21 juni 2022 (datum publicatie: 11 oktober 2022)

ECLI:NL:RBMNE:2022:2683

Deze zaak gaat over een verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging als bedoeld in artikel 6:4 Wvggz. Betrokkene is, nadat sprake was van een aanvraag voor een zorg-machtiging, vertrokken naar het buitenland en er zijn grote zorgen om zijn psychische toestand. Bij de eerdere opname is gebleken dat betrokkene geen medicatie wil gebruiken en geen ziekte-besef of inzicht heeft. Gelet hierop is het reëel om aan te nemen dat betrokkene zich zonder juridisch kader zal onttrekken aan zorg. Om die reden is verplichte zorg nodig. Omdat betrokkene niet in Nederland verblijft, onduidelijk is wanneer hij terugkomt en daarmee ook niet zeker is hoe zijn toestand dan is, vindt de rechtbank het niet juist om de zorgmachtiging voor de gehele gevraagde periode toe te wijzen. De zorg-machtiging zal daarom worden verleend voor de periode van vier weken.

Rechtbank Gelderland, 16 september 2022 (datum publicatie: 12 oktober 2022)
ECLI:NL:RBGEL:2022:5782

Deze zaak gaat over een verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging als bedoeld in artikel 6:4 Wvggz. De rechtbank verleent de machtiging omdat gebleken is dat betrokkene lijdt aan een psychische stoornis, in de vorm van een ernstige stoornis in het gebruik van cocaïne, alsmede ADHD. De stoornis in het gebruik van cocaïne is naar het oordeel van de rechtbank dermate ernstig dat haar hele denken, willen, voelen, oordelen en doelgericht handelen is gericht op het gebruik van cocaïne zonder de negatieve gevolgen daarvan voldoende te kunnen overzien en te kunnen voorkomen. In het verleden is betrokkene daardoor in een zeer ernstige situatie terecht gekomen met dakloosheid, prostitutie en fysieke mishandeling.


Rechtbank Gelderland, 16 september 2022 (datum publicatie: 12 oktober 2022)

ECLI:NL:RBGEL:2022:5781

In deze zaak verleent de rechtbank geen machtiging tot voortzetting van een crisismaatregel als bedoeld in artikel 7:7 Wvggz. De reden hiervoor is dat onvoldoende is komen vast te staan dat sprake is van gedrag dat als gevolg van een stoornis leidt tot onmiddellijk dreigend nadeel. Betrokkene is enigszins tot rust gekomen in de accommodatie. Wel is sprake geweest van een tijdelijke ontregeling, maar deze ontregeling valt mogelijk te verklaren uit een samenloop van de bijwerkingen van de medicatie.


Rechtbank Rotterdam, 8 juli 2022 (datum publicatie: 13 oktober 2022)

ECLI:NL:RBROT:2022:8398

Deze zaak gaat over de wijziging van een zorgmachtiging als bedoeld in artikel 8:12 Wvggz. Betrokkene is in verwachting en zal binnenkort bevallen. Betrokkene is wilsonbe-kwaam geacht, waardoor zij niet in staat is tot een redelijke waardering van haar belangen ter zake. Dit zal temeer gelden bij ingrijpen bij de bevalling, waarbij de voor- en nadelen afgewogen moeten worden. Betrokkene is gevoelig voor psychotische ontregeling, en het risico daarop wordt sterk vergroot door de spanning en pijn die met een bevalling gepaard (kunnen) gaan. De rechtbank wijzigt de zorgmachtiging.


Rechtbank Rotterdam, 7 oktober 2022 (datum publicatie: 13 oktober 2022)

ECLI:NL:RBROT:2022:8461

In deze zaak wordt een verzoek om schadevergoeding wegens verplichte toepassing van een depotmedicatie toegewezen omdat met het toedienen van depotmedicatie tegen iemands wil inbreuk wordt gemaakt op iemands lichamelijke integriteit en dat immateriële schade oplevert. De klacht tegen de depotmedicatie is eerder gegrond verklaard door de klachtencommissie, maar het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.


Rechtbank Gelderland, 9 mei 2022 (datum publicatie: 14 oktober 2022)

ECLI:NL:RBGEL:2022:2325

In deze zaak is verplichte zorg verleend na het verstrijken van de geldigheidsduur van de machtiging. De rechtbank verklaart de klacht als bedoeld in artikel 10:7 lid 1 Wvggz gegrond en wijst een schadevergoeding van € 1.000,- toe.


Rechtbank Gelderland, 1 november 2012 (datum publicatie: 14 oktober 2022)

ECLI:NL:RBGEL:2021:8194

In deze zaak wijst de rechtbank een verzoek om schadevergoeding voor het niet in acht nemen van enkele vormvereisten af. Dat verzoeker door enkele formele verzuimen enig nadeel heeft ondervonden of schade heeft geleden, is niet gebleken en ook niet gesteld. De kern van de klachten ziet op de toediening van verschillende vormen van verplichte zorg zelf en niet op het hierbij niet in acht nemen van enkele vormvereisten. Gelet hierop acht de rechtbank in de gegrondverklaring van deze klachten voldoende compensatie en genoegdoening gelegen. Een schadevergoeding is in dit geval niet passend.


Rechtbank Oost-Brabant, 12 oktober 2022 (datum publicatie: 14 oktober 2022)

ECLI:NL:RBOBR:2022:4480

In deze zaak wordt de Staat der Nederlanden veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding ter zake van de geleden immateriële en materiële schade na aansprakelijkstelling voor de ten onrechte verzochte en verleende zorgmachtiging op basis waarvan betrokkene 172 dagen zonder juridische titel bij de instelling heeft verbleven.


Rechtbank Oost-Brabant, 12 oktober 2022 (datum publicatie: 14 oktober 2022)

ECLI:NL:RBOBR:2022:4481

Deze zaak gaat over de aansprakelijkstelling van een instelling door het niet in acht nemen van de wet door de geneesheer-directeur en door het verlenen van verplichte zorg zonder, naar achteraf is gebleken, juridische titel. Nu de rechtbank in de schadevergoedingszaak ten laste van de Staat der Nederlanden een billijke schadevergoeding heeft vastgesteld, is er voor de rechtbank geen aanleiding om ook een schadevergoeding vast te stellen ten laste van de instelling.


Hoge Raad, 14 oktober 2022 (datum publicatie: 14 oktober 2022)

ECLI:NL:HR:2022:1466

Uit art. 2:1 lid 6, aanhef en onder b, Wvggz volgt dat wilsbekwaam verzet moet worden gerespecteerd indien de psychische stoornis alleen voor de betrokkene zelf een aanmerkelijke kans op schade veroorzaakt, tenzij acuut levensgevaar voor de betrokkene dreigt. Hiermee is tot uitdrukking gebracht dat evenveel waarde gehecht wordt aan de eigen mening en instemming van een wilsbekwame persoon met een psychische stoornis als aan die van een wilsbekwame persoon zonder psychische stoornis. De rechtbank heeft het beroep op wilsbekwaam verzet van betrokkene op ontoereikende gronden afgewezen. Uit de motivering van de rechtbank blijkt namelijk niet ondubbelzinnig dat de rechtbank heeft beoordeeld of zonder gedwongen medicatie acuut levensgevaar voor betrokkene dreigt.


Hoge Raad, 14 oktober 2022 (datum publicatie: 14 oktober 2022)

ECLI:NL:HR:2022:1433

In deze zaak wordt ingegaan op de toepasselijkheid van de Wvggz. Verslaving aan mid-delen als alcohol en drugs kan op zichzelf niet tot toepassing van deze wet leiden. Er moet om tot toepassing van de Wvggz te komen sprake zijn van een psychische stoornis van zodanige ernst dat het denken, voelen, willen, oordelen en doelgericht handelen daardoor zo ingrijpend worden beïnvloed dat de betrokkene het veroorzaakte gevaar niet kan worden toegerekend, omdat de stoornis de gevaarvolle daden van de betrokkene overwegend beheerst.


Hoge Raad, 21 oktober 2022 (datum publicatie: 21 oktober 2022)

ECLI:NL:HR:2022:1515

In deze zaak klaagt betrokkene onder meer over het gegeven dat geen gemotiveerde aanvraag tot wijziging van de zorgmachtiging bij de officier van justitie is ingediend en dat daarom na het verstrijken van de driedagentermijn van art. 8:12 lid 1 Wvggz, geen grondslag meer bestond voor voortzetting van de tijdelijke verplichte zorg. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat termijnoverschrijding niet eraan in de weg staat dat de officier van justitie in zijn verzoek tot wijziging van de zorgmachtiging kan worden ontvangen. De overschrijding van de maximale duur van de tijdelijke verplichte zorg kan aan de orde worden gesteld in het kader van het verzoek van betrokkene om schadevergoeding.


Rechtbank Noord-Holland, 4 oktober 2022 (datum publicatie: 21 oktober 2022)

ECLI:NL:RBNHO:2022:9360

Deze zaak gaat over een schadevergoedingsverzoek op grond van artikel 10:12 Wvggz. De officier van justitie zou niet aan zijn inspanningsverplichting hebben voldaan. Op grond van artikel 8:1 lid 3 Wvggz dient de officier van justitie onverwijld over te gaan tot tenuitvoerlegging van de machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel. Artikel 1:1, letter s van de Wvggz definieert tenuitvoerlegging als het ervoor zorg dragen dat de zorgaanbieder kan beginnen met de uitvoering van de machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel. In dit geval volgt de rechtbank verzoeker niet in zijn standpunt dat de officier van justitie niet aan zijn inspanningsverplichting heeft voldaan. De officier van justitie heeft ter zitting namelijk onweersproken gesteld dat de betrokken zorgverleners van oordeel waren dat zij niet veilig uitvoering konden geven aan de genoemde crisis-maatregel, zodat opname van betrokkene in de instelling feitelijk niet mogelijk was. Daarnaast bestaat er geen rechtsregel die zich verzet tegen het inzetten van het strafvorderlijk traject tegen personen voor wie een machtiging op grond van de Wvggz is afgegeven.


Rechtbank Noord-Holland, 12 oktober 2022 (datum publicatie: 21 oktober 2022)

ECLI:NL:RBNHO:2022:9358

In deze zaak verleent de rechtbank een zorgmachtiging voor de verzochte duur van 24 maanden. De rechtbank verwerpt daarbij het verzoek van de advocaat van betrokkene om de machtiging te verlenen voor een kortere duur. De rechtbank overweegt daartoe dat betrokkene lijdt aan blijvende stoornissen en dat hij niet of nauwelijks vooruitgang boekt (en soms een terugval heeft). Daarom valt niet te verwachten dat de situatie van betrokkene binnen 24 maanden zodanig verbetert dat hij geen zorgmachtiging meer nodig zal hebben.


Wet zorg en dwang (Wzd)

Rechtbank Noord-Holland, 30 september 2022 (datum publicatie: 13 oktober 2022)
ECLI:NL:RBNHO:2022:9040

In deze zaak wijst de rechtbank het verzoek om een rechterlijke machtiging toe. Het wegloopgedrag en de onveilige verkeersdeelneming van een dementerende man vormen de voornaamste redenen voor de aanvraag van de rechterlijke machtiging op grond van de Wzd. Het lukt niet om op de open afdeling alternatieven voor opname op een gesloten afdeling te realiseren. Er is daar geen alarmeringssysteem voorhanden dat signaleert of dat betrokkene aanstalten maakt om naar buiten te gaan. De afdeling heeft ook niet de capaciteit dat continu in de gaten te houden en het personeel mag betrokkene op een open afdeling niet tegenhouden op het moment dat hij naar buiten wil gaan.


Zorgverzekeringswet (Zvw)

Rechtbank Amsterdam, 5 oktober 2022 (datum publicatie: 7 oktober 2022)
ECLI:NL:RBAMS:2022:5566

Een tandarts die zorg heeft gedeclareerd moet bijna 300.000 euro terugbetalen aan drie zorgverzekeraars omdat niet zeker is dat die zorg was geïndiceerd of is geleverd. Uit de data-analyse van de zorgverzekeraar kwam naar voren dat de declaraties van de zorgaanbieder niet alleen significant afweken van andere vergelijkbare zorgaanbieders, maar ook van eigen declaraties uit het verleden. Ook was sprake van medisch tegenstrijdige combinaties van declaraties.


Rechtbank Noord-Nederland, 12 oktober 2022 (datum publicatie: 12 oktober 2022)

ECLI:NL:RBNNE:2022:3676

Machtigingsbeleid van Zilveren Kruis in geval van Medisch Specialistische Revalidatie (MSR). De voorzieningenrechter oordeelt dat Zilveren Kruis de machtigingsaanvraag in een aantal gevallen onvoldoende gemotiveerd heeft afgewezen en tot herbeoordeling van de aanvragen moet overgaan op basis van de door de voorzieningenrechter voorgeschreven werkwijze. Bevestiging bestendige jurisprudentie over de wijze van beoordeling van machtigingsaanvragen en het primaat van de behandelend arts.


Hoge Raad, 14 oktober 2022 (datum publicatie: 14 oktober 2022)

ECLI:NL:HR:2022:1456

In de onderhavige zaak gaat het om de vraag of Zilveren Kruis en een GGZ-instelling tot een zorgovereenkomst voor het jaar 2017 zijn gekomen. De GGZ-instelling vindt van niet. Zilveren Kruis beroept zich op de schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid. De Hoge Raad vernietigt het arrest van het gerechtshof dat eerder had aangenomen dat geen sprake was van schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid (en dus geen overeenkomst tot stand was gekomen). De Hoge Raad bevestigt in deze zaak bestendigde jurisprudentie over toerekening van schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid.


Rechtbank Rotterdam, 14 oktober 2022 (datum publicatie: 18 oktober 2022)

ECLI:NL:RBROT:2022:8586

Patiënt dient kosten voor tandartsbehandeling aan Infomedics te betalen. Nu vaststaat dat de betreffende patiënt tenminste één betalingsherinnering heeft ontvangen, is sprake van verzuim met de betaling van de rekening. Vordering tot betaling wordt daarom toegewezen.


Rechtbank Rotterdam, 14 oktober 2022 (datum publicatie: 19 oktober 2022)

ECLI:NL:RBROT:2022:8214

Vordering van een ziekenhuis tot betaling door onverzekerde patiënt wordt afgewezen. Volgens de rechtbank zou toewijzing van deze vordering naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn. Daarvoor acht de rechtbank onder meer van belang dat het ziekenhuis op grond van de subsidieregeling medisch noodzakelijke zorg aan onverzekerden had kunnen proberen om de kosten vergoed te krijgen.


Rechtbank Midden-Nederland, 29 juni 2022 (datum publicatie: 18 oktober 2022)
ECLI:NL:RBMNE:2022:2950

Vordering tot betaling wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten wordt afgewezen. Omdat de zorgaanbieder de behandeling niet had gedeclareerd volgens de wet- en regelgeving, heeft Menzis de zorgkosten niet betaald. Dit komt voor rekening van de zorgaanbieder. De zorgaanbieder had de buitengerechtelijke kosten (inclusief wettelijke rente) niet hoeven maken als zij de declaratie direct op correcte wijze had ingediend. Vordering wordt daarom afgewezen.


Rechtbank Rotterdam, 7 oktober 2022 (datum publicatie: 18 oktober 2022)

ECLI:NL:RBROT:2022:8602

Volgens de rechtbank kan een patiënt een vordering die hij op de zorgaanbieder (in casu een tandarts) heeft niet verrekenen met een vordering die Infomedics (een derde partij die rekeningen int voor zorgaanbieders) op hem heeft. De vordering van Infomedics betreft immers de kosten van een medische behandeling, terwijl de tegenvordering van de patiënt betrekking heeft op een gestelde onverschuldigde betaling. Van een vordering uit dezelfde rechtsverhouding in de zin van artikel 6:130 lid 1 BW is in dat geval geen sprake.


Wet langdurige zorg

Rechtbank Midden-Nederland, 16 maart 2021 (datum publicatie: 21 oktober 2022)
ECLI:NL:RBMNE:2021:1037

Volgens de rechtbank heeft de gemeente in strijd gehandeld met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel. De gemeente heeft het bestreden besluit zo geformuleerd dat het lijkt of een einddatum voor de Wet langdurige zorg is bepaald. Hierdoor heeft eiser problemen gehad met het afsluiten van een zorgverzekering.


Rechtbank Midden-Nederland, 8 februari 2022 (datum publicatie: 20 oktober 2022)

ECLI:NL:RBMNE:2022:683

Volgens de rechtbank heeft het CIZ een aanvraag om langdurige zorg terecht afgewezen. Het CIZ heeft zorgvuldig onderzoek uitgevoerd naar de situatie van de cliënt en mocht zich daarbij verlaten op medische adviezen gebaseerd op informatie van de be-handelaren en de cliënt zelf.


Centrale Raad van Beroep, 19 oktober 2022 (datum publicatie: 20 oktober 2022)
ECLI:NL:CRVB:2022:2239

Het is aan CIZ om vast te stellen dat de verzekerde niet langer op de geïndiceerde zorg is aangewezen. Volgens de Centrale Raad voldoet het door CIZ uitgevoerde onderzoek dat ten grondslag ligt aan het bestreden besluit niet aan de vereisten die daarvoor gelden. Het bestreden besluit is daarmee onvoldoende zorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd. De rechtbank vernietigt in deze zaak het besluit en draagt het CIZ op om opnieuw een besluit te nemen.

Rechtbank Midden-Nederland, 16 juni 2021 (datum publicatie: 20 oktober 2022)
ECLI:NL:RBMNE:2021:2868

Het CIZ heeft een aanvraag om langdurige zorg volgens de rechtbank terecht afgewezen. De rechtbank is van oordeel dat het CIZ op basis van de medische adviezen terecht het standpunt heeft ingenomen dat niet is komen vast te staan dat eiser een blijvende behoefte heeft aan 24 uur per dag zorg in de nabijheid om ernstig nadeel te voorkomen.


Rechtbank Midden-NEderland, 2 juni 2021 (datum publicatie: 17 oktober 2022)
ECLI:NL:RBMNE:2021:2743

In deze zaak is de rechtbank van oordeel dat de ontvanger van een pgb niet heeft voldaan aan de op hem rustende informatieplicht. De pgb-ontvanger heeft niet voldoende aannemelijk en inzichtelijk gemaakt dat de gedeclareerde zorg daadwerkelijk is verleend, dat deze zorg uit het pgb mag worden betaald en dat deze zorg daadwerkelijk is betaald. Het zorgkantoor heeft daarom - op grond van de in het dossier aanwezige stukken - de zorg die is verleend door de zoon op basis van een beredeneerde schatting kunnen vaststellen.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 13 oktober 2022 (datum publicatie: 25 ok-tober 2022)
ECLI:NL:RBZWB:2022:5943

Eiser heeft niet kunnen aantonen dat sprake is van een spoedeisend belang. Kortge dingrechter kan daarom geen voorziening treffen in het kader van een aanvraag om meerzorg.

Rechtbank Midden-Nederland, 21 maart 2022 (datum publicatie: 27 oktober 2021)
ECLI:NL:RBMNE:2022:1117

In deze zaak krijgt een aanvrager geen pgb omdat deze persoon geen gewaarborgde hulp heeft. Een gewaarborgde hulp is door de wetgever dwingend voorgeschreven.


Jeugdwet

Rechtbank Limburg, 4 oktober 2022 (datum publicatie: 2022)
ECLI:NL:RBLIM:2022:7530

Deze zaak betreft een kort geding in een aanbestedingsprocedure voor jeugdzorg. De gemeente moet de aanbesteding intrekken en heraanbesteden indien zij dat nog wenst, omdat in de huidige aanbesteding geen gunningscriteria zijn opgenomen. Dit is in strijd is met artikel 2.11 (oud) Jeugdwet.

Rechtbank Oost-Brabant, 12 oktober 2022 (datum publicatie 13 oktober 2022)
ECLI:NL:RBOBR:2022:4414 en ECLI:NL:RBOBR:2022:4415

De moeder van twee minderjarige zonen heeft van de gemeente jeugdhulp toegekend gekregen voor de begeleiding en behandeling van haar twee zonen in de vorm van een pgb. Haar zonen zijn bekend met een ontwikkelstoornis, extreme vermoeidheid, ASS en extreme gevoeligheid. Het geschil gaat over wat als bovengebruikelijke zorg moet worden beschouwd bij de begeleiding door de moeder. De gemeente moet op basis van de Jeugdwet vaststellen wat nog wel en wat niet gebruikelijke zorg van ouders aan kinderen is. De vaststelling daarvan door de gemeente is in dit geval niet onjuist. De rechtbank ontkent niet dat de moeder langer met de zorg voor de jongens bezig is dan de gemeente aan jeugdhulp heeft toegekend. Niet alle zorg die de moeder verleent, komt echter in aanmerking voor vergoeding. Wel oordeelt de rechtbank dat de gemeente onterecht geen jeugdhulp heeft toegekend voor de begeleiding van één van de broers in de weekenden. Hij heeft namelijk ook in de weekenden begeleiding nodig. Voor de andere broer kende de gemeente wel jeugdhulp toe.

Rechtbank Limburg, 4 oktober 2022 (datum publicatie: 4 oktober 2022)
ECLI:NL:RBLIM:2022:7529

Deze zaak betreft een kort geding in een aanbestedingsprocedure voor jeugdzorg. Volgens de rechtbank heeft de gemeente de inschrijving op goede gronden terzijde gelegd wegens het niet voldoen aan ervarings en geschiktheidseisen.


Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 18 oktober 2022 (datum publicatie: 20 oktober 2022),
ECLI:NL:GHARL:2022:8900

Het gerechtshof oordeelt in deze zaak dat de gemeente de jeugdhulpverlener onrechtmatig in strijd met het gelijkheidsbeginsel geen gelijk speelveld gegeven, maar heeft achtergesteld door geen of aanzienlijk minder nieuwe cliënten naar de jeugdhulpverlener door te verwijzen (feitelijk door minder zorgtoewijzingen te verstrekken aan de jeugdhulpverlener).


Wet maatschappelijke ondersteuning 2015

Centrale Raad van Beroep, 22 september 2022 (datum publicatie: 6 oktober 2022)
ECLI:NL:CRVB:2022:2100

Deze uitspraak gaat over resultaatgericht beschikken. De gemeente heeft de omvang van de toegekende maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning in natura, niet op de juiste wijze vastgesteld. Een wijze van verstrekken die ertoe leidt dat een cliënt vooraf, bij de verstrekking, niet weet hoeveel, naar tijdseenheden bepaalde, maatschappelijke ondersteuning de gemeente heeft verstrekt, komt in strijd met het
rechtszekerheidsbeginsel. In het besluit waartegen hoger beroep is ingesteld zijn de aanspraken van betrokkene volgens de Raad onvoldoende geconcretiseerd.

Centrale Raad van Beroep, 22 september 2022 (datum publicatie: 6 oktober 2022)
ECLI:NL:CRVB:2022:2099

Deze uitspraak gaat over resultaatgericht beschikken. Volgens de Raad heeft de gemeente de omvang van de toegekende maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning in natura, niet juist vastgesteld. Een wijze van verstrekken die ertoe leidt dat een cliënt vooraf, bij de verstrekking, niet weet hoeveel, naar tijdseenheden bepaalde, maatschappelijke ondersteuning de gemeente heeft verstrekt, komt in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. De gemeente heeft niet geconcretiseerd en onderbouwd op welke onderdelen in de situatie van betrokkene kan worden afgeweken van de normen van het CIZ-protocol. De Raad voorziet zelf in de zaak door betrokkene een maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning van 4,5 uur per week te verstrekken, te ontvangen in natura.

Rechtbank Limburg, 16 augustus 2022 (datum publicatie: 11 oktober 2022)
ECLI:NL:RBLIM:2022:6272

De gemeente heeft aan een inwoner een maatwerkvoorziening beschermd wonen op grond van de Wmo 2015 in de vorm van een pgb toegekend. De rechtbank is van oordeel dat de gemeente niet heeft gedaan wat de rechtbank hem in de tussenuitspraak heeft opgedragen. De gemeente heeft geen onderzoek verricht conform het stappenplan dat de Raad hanteert. De rechtbank had de gemeente via een tussenuitspraak opgedragen dit wel te doen. De gemeente heeft niet nader gemotiveerd welk uurtarief op de geleverde zorg van toepassing is en verweerder is ook niet ingegaan op het verzoek tot verhoging van het aantal uren voor de externe begeleiding. Daarmee heeft de gemeente niet voldaan aan het zorgvuldigheidsbeginsel en moet zij opnieuw een besluit nemen.

Rechtbank Limburg, 29 juli 2022 (datum publicatie: 7 oktober 2022)
ECLI:NL:RBLIM:2022:5836

Een inwoner heeft een aanvraag gedaan voor collectief vervoer zodat zij naar kantoor kan gaan. De gemeente stelt zich op het standpunt dat geen sprake kan zijn van maatschappelijke ondersteuning omdat het woon-werk verkeer betreft. Maar dat standpunt is volgens de rechtbank niet juist. Bij verrichten arbeid is doorgaans ook sprake van een sociale component. In geval van de inwoner stelt zij dat bezoeken van kantoor hoofdzakelijk gericht is op sociaal aspect, niet op verrichten arbeid. De gemeente heeft dit onvoldoende onderzocht. Daarom moet de gemeente onderzoeken of de inwoner in staat moet worden gesteld haar kantoor te bezoeken in het kader van maatschappelijke participatie en zo ja, hoe vaak dit per week mogelijk moet zijn om te spreken van aanvaardbare maatschappelijke participatie.

Rechtbank Limburg, 9 november 2021 (datum publicatie: 11 oktober 2022)
ECLI:NL:RBLIM:2021:8414

De gemeente heeft aan een inwoner een maatwerkvoorziening beschermd wonen op grond van de Wmo 2015 in de vorm van een pgb toegekend. De rechtbank is van oordeel dat uit de brief van de inwoner duidelijk blijkt dat hij verzoekt om een uitbreiding van de oude indicatie en niet om een verlenging. De gemeente heeft de oude indicatie zonder enige vorm van onderzoek verlengd. Naar het oordeel van de rechtbank is dit in strijd met zorgvuldigheidsbeginsel. De gemeente moet een nieuw besluit nemen met inachtneming van het stappenplan van de Raad.

Rechtbank Noord-Nederland, 29 september 2022 (datum publicatie: 1 oktober 2022)
ECLI:NL:RBNNE:2022:3493

De gemeente heeft op basis van haar nieuwe beleid de uren voor huishoudelijke hulp van een inwoner verminderd. Daarbij heeft zij aangesloten bij het zogenaamde HHM-normenkader. Dat kader is al goedgekeurd door de Raad. De rechtbank vindt het nieuwe beleid redelijk. Ook heeft de gemeente goed uitgelegd waarom voor de schoonmaak van de “kamer niet in gebruik” (eisers hobbykamer) een schoonmaak van vijf minuten per week voldoende is. De inwoner heeft niet voldoende gemotiveerd waarom hij met de nieuwe indicatie niet toe kan. Het besluit van de gemeente is ook niet in strijd met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM. Dat Protocol stelt eisen aan de mogelijkheid van de overheid om inbreuk te maken op iemands eigendom. Onder “eigen-dom” valt ook het recht op huishoudelijke hulp. De inbreuk moet op de wet berusten en in het algemeen belang zijn. Verder moet er evenwicht zijn tussen het algemeen belang en de bescherming van de grondrechten van het individu. Daarbij heeft de overheid wel een ruime beoordelingsmarge. De rechtbank vindt dat het besluit van de gemeente aan al deze eisen voldoet.

Centrale Raad van Beroep, 29 september 2022 (datum publicatie: 6 oktober 2022)
ECLI:NL:CRVB:2022:2114

De gemeente heeft een verzoek van een inwoner om uitbreiding van de maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb, waarmee appellente twee tot vier uur per week ondersteuning inkoopt, terecht afgewezen. Het onderzoek van de gemeente is voldoende zorgvuldig. De inwoner heeft niet met (objectieve medische) gegevens of een contra-expertise aannemelijk gemaakt dat de ondersteuningsplannen een onjuist of onvolledig beeld geven van haar (medische) situatie.

Rechtbank Midden-Nederland, 28 januari 2022 (datum publicatie: 3 oktober 2022)
ECLI:NL:RBMNE:2022:381

De rechtbank overweegt dat de gemeente het stappenplan van de Raad bij beschikkingen dient te volgen. In dit geval heeft de gemeente daarbij gebruikt gemaakt van een rapport. Het rapport van de sociaal-medische adviespartner is aan te merken als een deskundigenadvies. Als de gemeente een advies van een sociaal-medische adviespartner aan de besluitvorming ten grondslag legt, moet zij zich volgens artikel 3:2 van de Awb ervan vergewissen dat dit advies naar wijze van totstandkoming zorgvuldig is en naar inhoud inzichtelijk en concludent is. Als de gemeente heeft voldaan aan deze op haar rustende vergewisplicht, mag zij in beginsel uitgaan van de juistheid van het advies. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het onderzoek van de sociaal-medische adviespartner niet zorgvuldig tot stand is gekomen, niet concludent of anderszins onjuist is.


Centrale Raad van Beroep, 1 september 2022 (datum publicatie: 4 oktober 2022)
ECLI:NL:CRVB:2022:2051

De rechtbank heeft terecht overwogen dat het e-mailbericht waarmee de intrekking van een bezwaarschrift geen besluit is in de zin van de Awb waartegen rechtsbescherming open staat.

Rechtbank Midden-Nederland, 21 mei 2021 (datum publicatie: 5 oktober 2022)

De wijze van indiceren die de gemeente in de onderhavige situatie heeft gehanteerd is ontoereikend. Het komt de rechtbank voor dat de gemeente heeft terug gerekend in die zin dat zij eerst een urenaantal (2 uur) heeft vastgesteld. Vervolgens heeft zij aansluiting gezocht bij de tekst van de CIZ Indicatiewijzer en daarna het urenaantal als de benodigde zorg heeft aangemerkt. Dit terwijl het vastgestelde aantal uren zorg per week 80% lager ligt dan bij de eerdere toekenning (10 uur ten opzichte van 2 uur). Met een dergelijke manier van beschikken heeft de gemeente dus niet eerst de hulpvraag, behoefte aan ondersteuning en mate van zelfredzaamheid in kaart gebracht en aldus het stappenplan gevolgd zoals dit is uiteengezet door de Raad.

Centrale Raad van Beroep, 14 september 2022 (datum publicatie: 4 oktober 2022)
ECLI:NL:CRVB:2022:2047

De gemeente heeft terecht geweigerd om een maatwerkvoorziening, bestaande uit het verlagen van het aanrechtblad, te verstrekken. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat inwoner niet heeft onderbouwd dat de huidige hoogte van 101 cm van het aanrechtblad in de aangepaste keuken voor appellante te hoog is.

Centrale Raad van Beroep, 12 oktober 2022 (datum publicatie: 18 oktober 2022)
ECLI:NL:CRVB:2022:2200

Op grond van artikel 2.1.7 van de Wmo 2015 kan bij verordening worden bepaald dat door het college van een gemeente aan personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen die daarmee verband houdende aannemelijke meerkosten hebben, een tegemoetkoming wordt verstrekt ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie. In de gemeenschappelijke regeling Avres werken de gemeenten Gorinchem, Molenlanden en Vijfheerenlanden samen. Het dagelijks bestuur heeft de aanvraag over de jaren 2015 tot en met 2017 terecht afgewezen omdat deze te laat is ingediend. Er zijn geen bijzondere omstandigheden aanwezig op grond waarvan het tegenwerpen van de aanvraagtermijn over de jaren 2015 tot en met 2017 in het geval van appellanten onevenredige gevolgen zou hebben.

Centrale Raad van Beroep, 12 oktober 2022 (datum publicatie: 18 oktober 2022)
ECLI:NL:CRVB:2022:2197

Volgens de Raad heeft de gemeente ten onrechte geweigerd een elektrische binnenrol-stoel (Vela Blues) toe te kennen. Gelet op de omstandigheden en mogelijkheden van appellante heeft het college zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat de elektrische binnenbuitenrolstoel (Permobil F5) in combinatie met de opvouwbare handbewogen rolstoel een passende bijdrage levert aan de zelfredzaamheid en/of participatie van appellante als bedoeld in artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015.

Rechtbank Overijssel, 13 oktober 2022 (datum publicatie: 20 oktober 2022)
ECLI:NL:RBOVE:2022:2949

De vraag of een gemeente in het kader van een onderzoek aan de zorgaanbieder om meer informatie mag vragen dan nodig is voor de beoordeling van de rechtmatigheid van bestede Wmo-gelden vergt nadere beoordeling waarvoor de voorlopige voorziening-procedure zich niet leent. De voorzieningenrechter schorst het besluit tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar.

Rechtbank Limburg, 13 oktober 2022 (datum publicatie 21 oktober 2022)
ECLI:NL:RBLIM:2022:7897

Centraal staat hier de beoordeling van de vraag of sprake is van gebruikelijke hulp in het kader van een aanvraag om pgb. Bij de vraag of er sprake is van gebruikelijke hulp zijn de aard, de omvang en de duur van de ondersteuning evenals de aard van de relatie van eiser en degene die de ondersteuning verleent van belang. De gemeente heeft terecht gesteld dat er sprake is van gebruikelijk hulp, gelet op de aard van de relatie, de aard van de te verlenen hulp en de omvang van de hulp. De gemeente heeft rekening mogen houden met mogelijkheden van de echtgenote van eiser, namelijk dat zij geen baan heeft of kinderen die verzorging vragen.

Centrale Raad van Beroep, 26 oktober 2022 (datum publicatie: 27 oktober 2022)
ECLI:NL:CRVB:2022:2297

De gemeente heeft ten onrechte de maatwerkvoorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming voor verhuizing en inrichting ingetrokken. De gemeente heeft ten onrechte beslist dat met het bedrag van € 4.000,- dat appellante van haar voormalig ver-huurder heeft ontvangen, zij heeft kunnen voorzien in haar verhuizing. Wmo 2015 biedt geen ruimte voor de gemeente om bij de intrekking rekening te houden met de financiele mogelijkheden van appellante om zelf een verhuizing en inrichting te bekostigen.

Centrale Raad van Beroep, 26 oktober 2022 (datum publicatie: 27 okober 2022)
ECLI:NL:CRVB:2022:2296

Volgens de Raad heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de verstrekte 209 uren ondersteuning per jaar voldoende zijn om een passende bijdrage te leveren in de zelfredzaamheid en participatie van de betreffende inwoner. De inwoner heeft onvoldoende onderbouwd dat hij niet in staat zou zijn zelf maaltijden te bereiden.

Rechtbank Limburg, 19 oktober 2022 (datum publicatie: 26 oktober 2022)
ECLI:NL:RBLIM:2022:8041

De gemeente heeft in deze zaak de aanvraag van de inwoner voor een handbewogen rolstoel afgewezen, omdat ze met de reeds aanwezige elektrische rolstoel in voldoende mate kan participeren. Het onderzoek door de gemeente is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende. De gemeente had moeten onderzoeken bij welke vrienden en familieleden de inwoner niet naar binnen kan en wat dat voor een beperking inhoudt in het sociaal leven van de betreffende inwoner en/of in de ondersteuning die zijn vanuit haar netwerk kan krijgen. Ook had de gemeente moeten onderzoeken waar de inwoner heen wil met vrienden, familieleden en met haar minderjarige kinderen of dat mogelijk is met de elektrische rolstoel en, zo nee, wat dat voor een beperking inhoudt in haar
sociaal leven.


Rechtbank Limburg, 20 oktober 2022 (datum publicatie 28 oktober 2022)
ECLI:NL:RBLIM:2022:8150

Leger des Heils heeft niet aannemelijk gemaakt dat de gemeente in deze aanbestedingsprocedure onvoldoende transparant is geweest of zich niet heeft gehouden aan andere algemene beginselen van het aanbestedingsrecht of van behoorlijk bestuur. Evenmin heeft Leger des Heils aannemelijk gemaakt dat de kostprijselementen op onjuiste wijze bij de berekening van het betreffende tarief zijn meegenomen, zodat ook niet aannemelijk is geworden dat dit tarief niet reëel is. Van onrechtmatig handelen door de gemeente is dan ook geen sprake, zodat de vorderingen worden afgewezen.


Wet marktordening gezondheidszorg

College van beroep voor het bedrijfsleven, 11 oktober 2022 (datum publicatie: 11 oktober 2022) 
ECLI:NL:CBB:2022:694

Deze zaak gaat over de vraag of de NZa aan apothekers terecht een aanwijzing heeft gegeven vanwege overtreding van artikel 39 van de Wmg en artikel 6 van de Regeling Transparantie zorgaanbieders door het verstrekken van onjuiste en onvolledige informatie aan consumenten. Het algemeen consumentenbelang maakt dat artikel 39 van de Wmg naar het oordeel van het College ruim moet worden uitgelegd en betrekking heeft op informatie met betrekking tot zowel de eigen producten en diensten van zorgaanbieders als de producten en diensten van zowel andere zorgaanbieders als zorgverzekeraars. Het College oordeelt dat de in de brief gegeven informatie, waarop verweerster haar verwijten baseert, juist en dus niet misleidend is. Aangezien geen overtreding van artikel 39 van de Wmg of artikel 6 van de Transparantieregeling kan worden vastgesteld, was verweerster daarom niet bevoegd tot het geven van een aanwijzing.


Medische aansprakelijkheid

Rechtbank Rotterdam, 14 december 2018 (datum publicatie: 3 oktober 2022)
ECLI:NL:RBROT:2018:10307

In dit deelgeschil ligt de vraag voor of op basis van het deskundigenrapport kan worden vastgesteld of er een causaal verband bestaat tussen de erkende fout (het toedienen van en te hoge dosis ropivacaine en het nemen van onvoldoende corrigerende maatregelen tegen de lage bloeddruk tijdens de operatie) en de ontstane (hersen)schade bij de baby. Op basis van het deskundigenrapport neemt de rechtbank een condicio sine qua non-verband aan tussen de erkende fout en de ontstane schade. Omdat niet kan worden vastgesteld dat de schade niet zou zijn opgetreden wanneer de erkende fout niet was begaan, kan de rechtbank niet vaststellen dat de huidige toestand van de patiënt volledig kan worden toegeschreven aan de erkende fout. Er is ook een mogelijkheid dat andere oorzaken die niet voor rekening van verweerder komen mede, ten dele, hebben geleid tot de ontstane schade. Het verzoek om vast te stellen dat de huidige toestand van de patiënt volledig aan de erkende fout kan worden toegeschreven, wordt afgewezen. Het verzochte voorschot wordt gedeeltelijk toegewezen.

Rechtbank Rotterdam, 25 mei 2022 (datum publicatie: 7 oktober 2022)
ECLI:NL:RBROT:2022:5256

Verzoek tot voldoening van een aanvullend voorschot in dezelfde zaak als hierboven is beschreven. Omdat een voorschot op schadevergoeding een bijdrage kan leveren aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst en daarmee aan de verdere schadeafwikkeling, kan dit verzoek worden behandeld in een deelgeschil. Het verzoek wordt aangehouden omdat er op dit moment nog onvoldoende aanknopingspunten zijn om de schade te kunnen vaststellen. Het rapport van NRL ziet op het verlies van arbeidsvermogen en pensioenschade en betreft toekomstige schade. Op basis daarvan kan de rechtbank niet vaststellen dat de ouders aanspraak hebben op een schadevergoeding die het voorschot (in aanzienlijke mate) overstijgt. De daadwerkelijke hoogte van de verzorgings-kosten wordt op dit moment nog onderzocht. Ook ontbreekt de onderbouwing voor het bedrag dat nodig is om (speciale voorzieningen in) een woning aan te schaffen. De rechtbank sluit niet uit dat op het moment dat er meer zicht is op de verschenen schade, een (lager) voorschot toewijsbaar is.

Rechtbank Rotterdam 1 juli 2022 (datum publicatie: 7 oktober 2022)
ECLI:NL:RBROT:2021:13611

Verzoek voorlopig deskundigenbericht in dezelfde zaak als hierboven is beschreven. Een voorlopig deskundigenbericht wordt toegewezen als dit bijdraagt aan hetgeen in de bodemprocedure moet worden opgehelderd. Nu de voorgestelde vraagstelling van verweerder ziet op de vraag óf er teveel ropivacaine is toegediend en óf onvoldoende is geacteerd op de te lage bloeddruk en dit nu juist eerder door verweerder al is erkend, wordt het verzoek afgewezen. Aan erkenningen in rechte jegens de wederpartij is verweerder in beginsel gebonden. Ook een beroep op dwaling slaagt niet nu verweerder zelf geacht wordt over de medische kennis te beschikken en is bijgestaan door een advocaat. Ook is meegewogen dat dit verzochte deskundigenonderzoek belastend is voor de ouders. Alles overziend bestaan er zwaarwegende belangen in de weg aan toewijzing van het verzoek. Het zelfstandige tegenverzoek van de ouders om een deskundige te benoemen die zich uitlaat over de te hanteren uitgangspunten bij het berekenen van de schadepost betreffende de kosten van verzorging, wordt toegewezen.


Hoge Raad, 14 oktober 2022 (datum publicatie: 14 oktober 2022)
ECLI:NL:HR:2022:1454

In cassatie komt de Staat der Nederlanden op tegen het oordeel van het gerechtshof waarin het het leerstuk van proportionele aansprakelijkheid is toegepast. De Hoge Raad oordeelt dat het gerechtshof daarbij de vereiste terughoudendheid heeft miskend, ofwel zijn oordeel onvoldoende heeft gemotiveerd. Het hof heeft geen aandacht besteed aan de vraag of de vastgestelde kansen dat de schade door de normschending is veroorzaakt, niet zeer klein waren. Het heeft evenmin beoordeeld of en, zo ja, waarom de strekking van de geschonden norm en de aard van de normschending waaronder is begrepen de aard van de geleden schade deze toepassing in het concrete geval rechtvaardigen. De klachten van de Staat slagen.

Rechtbank Den Haag, 5 oktober 2022 (datum publicatie: 17 oktober 2022)
ECLI:NL:RBDHA:2022:10309

In deze zaak is geen sprake van medische aansprakelijkheid van het ziekenhuis en de huisartsenpost (hap) na de beoordeling van een sportblessure. Het ziekenhuis kan niet aansprakelijk worden gehouden omdat eiser onvoldoende feitelijke aanknopingspunten heeft aangereikt om te kunnen concluderen dat het ziekenhuis toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van de geneeskundige behandelingsovereenkomst. De hap kan niet aansprakelijk worden gehouden wegens het niet maken van een vervolgafspraak voor eiser omdat de hap niet gehouden was om dit te regelen. Dat kon eiser zelf doen en daar mocht de hap ook vanuit gaan.


Tuchtrecht

Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven, 10 oktober 2022 (datum publicatie: 20 oktober 2022)
ECLI:NL:TGZREIN:2022:52

Deze tuchtzaak gaat over de zorgverlening aan klaagster, die onder behandeling is geweest van een psycholoog (hierna: de behandelaar) onder de verantwoordelijkheid van een regiebehandelaar. Verweerster is eigenaar van die zorgstelling en voert er praktijk als gz-psycholoog en psychotherapeut. Gedurende de behandeling stoppen de behandelaren van klaagster bij de zorginstelling. Verweerster neemt de behandeling over en draagt deze na één telefonisch consult over aan een collega. Klacht: zelfmoordneigingen versterkt, zorgplicht verzuimd, onterechte kosten in rekening gebracht. De klacht wordt gedeeltelijk gegrond verklaard en verweerster krijgt een waarschuwing opgelegd. Schending zorgplicht; de gz-psycholoog had over het uitblijven van een nieuwe behandeling door personeelsgebrek met klaagster moeten communiceren.


Klachtenprocedure

Rechtbank Amsterdam, 21 juli 2022 (datum publicatie: 11 oktober 2022)
ECLI:NL:RBAMS:2022:5154

In deze uitspraak overweegt de rechtbank dat partijen enkel gebonden zijn aan een bindend advies van de geschilleninstantie en daarmee afstand doen van het recht op toegang tot het bij de wet ingestelde gerecht als partijen daartoe een vaststellingsovereenkomst sluiten. Dat een geschilleninstantie van rechtswege bevoegd is een bindend advies te geven is niet voldoende. Voor deze vaststellingsovereenkomst is vereist dat partijen
vrijwillig en ondubbelzinnig afstand doen van het recht het geschil voor te leggen aan de overheidsrechter. Klager moet daarvan op de hoogte zijn. In deze zaak was de informatie op de website onvoldoende duidelijk, was de enkele verwijzing naar het reglement van de geschillencommissie op het ingediende vragenformulier niet voldoende en kon uit het feit dat op het formulier om precies € 25.000,00 aan schadevergoeding werd verzocht niet worden afgeleid dat klager bekend was met de bevoegdheid van de geschillencommissie om bindend uitspraak te doen.


Bestuurdersaansprakelijkheid


Rechtbank Overijssel, 20 juli 2022 (datum publicatie: 12 oktober 2022)
ECLI:NL:RBOVE:2022:2932

Rechtbank oordeelt dat twee van de drie gedaagden hun taak als bestuurder van een zorgstichting onbehoorlijk hebben vervuld omdat niet op een zodanige wijze administratie is gevoerd en bewaard dat te allen tijde de rechten en verplichtingen van de stichting kunnen worden gekend, en dat dit een belangrijke oorzaak is geweest van het faillissement. Derde gedaagde geen feitelijk beleidsbepaler en dus niet met een bestuurder gelijk te stellen.

Rechtbank Rotterdam, 12 oktober 2022 (datum publicatie: 19 oktober 2022)
ECLI:NL:RBROT:2022:8618

De rechtbank oordeelt dat sprake is van externe bestuurdersaansprakelijkheid (artikel 6:162 BW) voor het handelen van de bestuurder en/of feitelijk leidinggevende van de zorgorganisaties (twee). Hoewel het uitgangspunt is dat een vennootschap aansprakelijk is voor schade voortvloeiend uit (o.a.) onrechtmatige daad, is ook ruimte voor aansprakelijkheid van de bestuurder of feitelijk leidinggevende, indien hen een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt. Dat is in dezen het geval. Twee personen (bestuurders en/of feitelijk leidinggevenden) hebben bij zorgverzekeraar VGZ wél persoonsgebonden budgetten (pgb's) geïnd, terwijl zij de gefactureerde zorg niet verleenden. Dit maakt dat zij aansprakelijk zijn jegens VGZ voor de schade die VGZ daardoor heeft geleden. Overigens zijn beide personen ook veroordeeld in een strafrechtelijke procedure, onder meer vanwege valsheid in geschrift en het opzettelijk gebruik maken van valse geschriften onder hun feitelijke leiding.


Samenwerking


Rechtbank Overijssel, 13 september 2022 (datum publicatie: 26 oktober 2022)
ECLI:NL:RBOVE:2022:3102

Een hospice heeft een samenwerkingsovereenkomst met een thuiszorgorganisatie gesloten op grond waarvan de thuiszorgorganisatie de zorg voor de vijf bedden in het hospice zou verlenen. Bij tussenvonnis is geoordeeld dat de thuiszorgorganisatie toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de samenwerkingsovereenkomst doordat zij de zorg heeft afgeschaald naar drie bedden, en dat zij aansprakelijk is voor de schade die het hospice daardoor lijdt. De kantonrechter acht het redelijk om ervan uit te gaan dat het hospice acht opnames is misgelopen door de afschaling.