1. Home
  2. Kennis
  3. Artikelen
  4. Kamervragen premieovereenkomst voor pensioenen (Defined Contribution-regeling)

Kamervragen premieovereenkomst voor pensioenen (Defined Contribution-regeling)

Een groot aantal werknemers neemt op dit moment deel aan een pensioenregeling waarbij de werkgever een uitkering heeft toegezegd (Defined Benefit-regeling). Naar verwachting zal dit aantal afnemen, omdat steeds meer werkgevers vanuit kostenoverwegingen overstappen van een uitkeringsovereenkomst naar een premieovereenkomst. Het is niet per definitie zo dat daarmee de premiebedragen lager uitpakken. Wel is het zo dat een premieovereenkomst voor een werkgever minder financiële risico’s (geen bij...
Leestijd 
Auteur artikel Frédérique Hoppers
Gepubliceerd 12 maart 2013
Laatst gewijzigd 16 april 2018
Een groot aantal werknemers neemt op dit moment deel aan een pensioenregeling waarbij de werkgever een uitkering heeft toegezegd (Defined Benefit-regeling). Naar verwachting zal dit aantal afnemen, omdat steeds meer werkgevers vanuit kostenoverwegingen overstappen van een uitkeringsovereenkomst naar een premieovereenkomst. Het is niet per definitie zo dat daarmee de premiebedragen lager uitpakken. Wel is het zo dat een premieovereenkomst voor een werkgever minder financiële risico’s (geen bijstortingsverplichting) met zich brengt en boekhoudkundig ook relatief eenvoudiger is. Bovendien blijkt inmiddels de zekerheid die een uitkeringsovereenkomst aan deelnemers zou moeten bieden, een schijnzekerheid te zijn. Pensioenen die niet geïndexeerd en gekort worden, illustreren dit. Het Kamerlid Omtzigt (CDA) heeft op 7 maart jl. over deze premieovereenkomst diverse vragen gesteld aan de staatssecretaris Klijnsma van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Een aantal van deze vragen en de hierop gegeven antwoorden zullen in onderhavige bijdrage worden toegelicht.

Premiestaffels

Onder meer wordt ingezoomd op het nieuwe premiestaffelbesluit van de staatssecretaris van Financiën, dat op 13 december 2012 in een beleidsbesluit beschreven is. Indien wordt voldaan aan dit premiestaffelbesluit, is duidelijk dat binnen de fiscale kaders wordt gebleven. Klijnsma geeft aan dat in dit herziene premiestaffelbesluit rekening is gehouden met de meest recente overlevingstafels. Klijnsma benadrukt hierbij dat het partijen vrijstaat om dit premiestaffelbesluit niet te volgen, mits binnen de fiscale kaders gebleven wordt. Het is dan aan partijen om op andere wijze te bewijzen dat de regeling past binnen de fiscale kaders. De fiscale ruimte voor premieovereenkomsten wordt overigens niet beperkt door uitvoeringskosten, omdat wordt uitgegaan van ‘netto staffels’.

Ook wordt ingegaan op het gegeven dat de staffels een langetermijnrendement hanteren van 4%, terwijl de marktrente al vele jaren ruim onder de 4% ligt. Op de vraag van Omtzigt of dit wel reëel is, benadrukt Klijnsma dat bij premieovereenkomsten voor de vaststelling van de fiscale premiestaffels vooral het te verwachten langetermijnrendement voor de opbouw van kapitaal van belang is en dus niet de marktrente. Klijnsma acht een langetermijnrendement van 4% een redelijke basis voor de premiestaffel, mede gelet op de rendementen die in de afgelopen decennia zijn behaald.

Vergelijking met uitkeringsovereenkomst

Omtzigt stipt voorts aan dat in het verleden in een premieregeling met 4% rekenrente een rendement van meer dan 6% behaald moest worden om een pensioen te bereiken dat gelijk was aan een pensioen uit een uitkeringsovereenkomst van hetzelfde pensioenfonds (middelloon met 2,25% opbouwpercentage). Klijnsma beaamt dit, maar voegt hieraan toe dat dit alleen aan de orde is bij een onvoorwaardelijk met 2% geïndexeerd middelloonpensioen. In de praktijk kent een middelloonregeling veelal een voorwaardelijke indexatieregeling, waardoor het vergelijk dat Omtzigt maakt, enigszins mank gaat. In dat geval kan met een lager rendement dan 6% alsnog eenzelfde resultaat worden bereikt als bij een uitkeringsovereenkomst (middelloon met 2,25% opbouwpercentage en een voorwaardelijke indexatietoezegging). 

Inkoop pensioen en pensioenknip

Omtzigt gaat in de Kamervragen tevens in op het lagere pensioen dat op de pensioeningangsdatum met het kapitaal (uit een premieregeling) momenteel kan worden aangekocht. Pensioenfondsen hebben de inkooptabellen namelijk aangepast op de huidige (lagere) rente en de nieuwe overlevingstafels (een hogere levensverwachting). Klijnsma licht in haar reactie toe hoe dit kan. Een stijgende levensverwachting betekent namelijk een langere pensioenuitkeringsperiode. Ook gewijzigde rentestanden betekenen risico’s die een rol spelen bij de aankoop van pensioen. Een hogere rente zorgt namelijk voor een hoger uitkeringsniveau en vice versa. Klijnsma voegt hieraan toe dat in waardetermen het nieuw in te kopen pensioen natuurlijk wel gelijkwaardig blijft.

Juist omdat het moment om het pensioen in te kopen op dit moment vanwege de lage rente relatief ongunstig kan zijn, biedt de overheid een uitstelmogelijkheid: de pensioenknip. Klijnsma wijst Omtzigt op deze wettelijke mogelijkheid. De pensioenknip ziet op de splitsing van het kapitaal op de pensioendatum in een deel waarmee op dat moment een tijdelijke ouderdomspensioenuitkering wordt ingekocht en een deel waarmee maximaal vijf jaar later een levenslange uitkering wordt ingekocht. Dit behelst overigens een tijdelijke wettelijke regeling; de mogelijkheid van een pensioenknip wordt geboden tot 1 januari 2014.

Tot slot

Het is van belang dat werkgevers zich meer gaan verdiepen in de diverse fiscale en arbeidsrechtelijke aspecten die gemoeid zijn met de eventuele overgang van een uitkeringsovereenkomst  naar een premieovereenkomst. Diverse juridische vraagstukken komen hierbij aan de orde. De pensioenadvocaten van Dirkzwager advocaten & notarissen N.V. kunnen werkgevers bij dit wijzigingsproces begeleiden. Zowel onze expertise op het gebied van het arbeidsrecht als op het gebied van het pensioenrecht kan worden aangewend om dit wijzigingsproces soepel te laten verlopen.