1. Home
  2. Kennis
  3. Artikelen
  4. Kartelboetes en het criterium van de economische continuïteit

Kartelboetes en het criterium van de economische continuïteit

In een arrest van 17 mei 2013 heeft het Gerecht van de Europese Unie (Gerecht) de boete verlaagd die de Europese Commissie had opgelegd aan Parker ITR wegens deelname aan het zogenaamde “olieslangen” kartel. Hoewel Parker ITR pas op 27 juni 2001 werd opgericht en per 1 juni 2002 door Parker-Hannifin werd overgenomen, werd Parker ITR door de Europese Commissie aansprakelijk gesteld voor de gehele duur van het in 1986 begonnen kartel. De Europese Commissie meende namelijk dat er sprake was van...
Leestijd 
Auteur artikel Dirkzwager
Gepubliceerd 17 juli 2013
Laatst gewijzigd 16 april 2018
In een arrest van 17 mei 2013 heeft het Gerecht van de Europese Unie (Gerecht) de boete verlaagd die de Europese Commissie had opgelegd aan Parker ITR wegens deelname aan het zogenaamde “olieslangen” kartel. Hoewel Parker ITR pas op 27 juni 2001 werd opgericht en per 1 juni 2002 door Parker-Hannifin werd overgenomen, werd Parker ITR door de Europese Commissie aansprakelijk gesteld voor de gehele duur van het in 1986 begonnen kartel. De Europese Commissie meende namelijk dat er sprake was van economische continuïteit. Het Gerecht is echter van mening dat de Europese Commissie dit criterium ten onrechte heeft toegepast.

Casus
Bij beschikking van 28 januari 2009 heeft de Europese Commissie 11 ondernemingen die actief zijn op gebied van olieslangen voor maritieme toepassingen boetes opgelegd wegens overtreding van het kartelverbod in de periode van 1 april 1986 tot 2 mei 2007. Twee van de beboete ondernemingen waren Parker ITR en haar moeder Parker-Hannifin. Parker ITR werd aansprakelijk gehouden voor de gehele duur van de kartelinbreuk, terwijl moeder Parker-Hannifin aansprakelijk werd gehouden vanaf het moment dat zij de aandelen in Parker ITR had verworven.

De afdeling olie‑ en gasslangen voor maritieme toepassingen die aan Parker ITR toebehoort, werd in 1966 opgericht door Pirelli Treg SpA, een onderneming van de Pirelli‑groep. In december 1990 zijn de activiteiten van Pirelli Treg SpA op het gebied van slangen voor maritieme toepassingen overgenomen door ITR SpA. Het betrof een onderneming die voortkwam uit de fusie van Pirelli Treg en Itala, een andere vennootschap uit de Pirelli-groep. In 1993 werd ITR SpA. overgenomen door Saiag SpA. Saiag SpA richtte op 27 juni 2001 ITR Rubber Srl. op en bracht daar op 19 december 2001 haar afdeling olie‑ en gasslangen voor maritieme toepassingen in onder. Uiteindelijk werd ITR Rubber Srl. met ingang van 1 januari 2002 overgenomen door Parker-Hannifin en omgedoopt tot Parker ITR.

Het criterium van de economische continuïteit
Het beginsel van persoonlijke aansprakelijkheid brengt volgens het Gerecht mee dat dat de aansprakelijkheid voor het inbreukmakende gedrag van de onderneming de natuurlijke of rechtspersoon volgt die de betrokken onderneming leidde toen de inbreuk werd gepleegd. Dit is zelfs het geval indien de activa en de mensen met behulp waarvan de inbreuk is gepleegd, na de periode van de inbreuk door een derde zijn overgenomen. Gelet hierop had de Europese Commissie dus eigenlijk ITR SpA. en Saiag moeten bestraffen voor de inbreuk van 31 december 2001. Bestraffing was echter niet meer mogelijk omdat de inbreuk ten aanzien van ITR SpA. en Saiag was verjaard. De Commissie meende dat zij Parker ITR voor de volledige duur van het kartel aansprakelijk kon houden omdat er sprake zou zijn van economische continuïteit. Dit begrip gaat ervan uit dat als een onderneming die inbreuk heeft gemaakt op de mededingingsregels een nieuwe beheerder krijgt, deze beheerder de onderneming voortzet. Daarom wordt de nieuwe beheerder aansprakelijk gehouden voor de overtreding van de mededingingsregels begaan door de onderneming waarvan hij het beheer heeft overgenomen.

Het Gerecht wijst er vervolgens op dat het criterium van de economische continuïteit niet tot doel heeft de mogelijkheid te bieden een andere onderneming voor de inbreuk op de mededingingsregels aansprakelijk te stellen dan die welke de inbreuk heeft gepleegd, tenzij:

(i)      die twee ondernemingen zelf economisch en organisatorisch zijn verenigd door structurele verbanden of

(ii)    de overdracht van de rechtspersoon die de inbreuk heeft gepleegd aan een derde een manoeuvre vormt om aan de sancties van het mededingingsrecht te ontsnappen.

Het Gerecht constateert vervolgens dat er tussen Saiag en haar dochter ITR SpA. enerzijds en Parker-Hannifin anderzijds geen structurele banden bestaan. Er is met andere woorden dus geen sprake van een economische en organisatorische vereniging. Bovendien stelt het Gerecht vast dat er geen aanwijzingen waren dat bij de verkoop van IRT Rubber Srl. manoeuvres zijn toegepast om Saiag en ITR SpA. in staat te stellen te ontsnappen aan hun aansprakelijkheid.

De Commissie had dus volgens het Gerecht Parker ITR niet aansprakelijk kunnen houden voor de periode vóór 1 januari 2002. De boete gaat dan ook omlaag van € 25.610.000,-- naar € 6.400.000,--. Een substantiële verlaging.

Slot
In het arrest bevestigt het Gerechtshof dat een dochteronderneming niet met terugwerkende kracht aansprakelijk kan worden gesteld voor een inbreuk die haar moeder vóór haar oprichting heeft gepleegd. Verder blijkt uit het arrest een onderneming niet zo maar aansprakelijk kan worden gehouden voor een inbreuk op de mededingingsregels die een andere onderneming pleegde. Slechts als er sprake is van economische continuïteit kan een onderneming die niet bij de inbreuk betrokken was er toch voor aansprakelijk worden gehouden.

Parker-Hannifin heeft overigens geluk gehad dat zij op 1 januari 2002 de aandelen in een nieuw opgerichte rechtspersoon heeft overgenomen. Als zij de aandelen had overgenomen van een rechtspersoon die vanaf het begin bij de overtreding betrokken was geweest, dan had de Commissie deze rechtspersoon kunnen beboeten voor de periode waarin deze rechtspersoon zelf aan de inbreuk heeft deelgenomen.