1. Home
  2. Kennis
  3. Artikelen
  4. Kunnen buitengerechtelijke kosten op basis van een no-cure-no-pay overeenkomst redelijk zijn in de zin van artikel 6:96 BW?

Kunnen buitengerechtelijke kosten op basis van een no-cure-no-pay overeenkomst redelijk zijn in de zin van artikel 6:96 BW?

Dat is de vraag die aan de orde komt in het arrest van de Hoge Raad van 26 september 2014 (ECLI:NL:HR:2014:2797). In deze zaak werd het verschil gevorderd tussen het honorarium dat was betaald aan de rechtsbijstandverlener op basis van een no-cure-no-pay overeenkomst (€ 33.750,--) en het door de aansprakelijke partij vergoede bedrag aan buitengerechtelijke kosten (€ 20.000,--).Op grond van artikel 6:96 lid 2, aanhef en onder b en c, BW komen redelijke kosten ter vaststelling van schade en aan...
Leestijd 
Auteur artikel Dirkzwager
Gepubliceerd 06 oktober 2014
Laatst gewijzigd 16 april 2018
Dat is de vraag die aan de orde komt in het arrest van de Hoge Raad van 26 september 2014 (ECLI:NL:HR:2014:2797). In deze zaak werd het verschil gevorderd tussen het honorarium dat was betaald aan de rechtsbijstandverlener op basis van een no-cure-no-pay overeenkomst (€ 33.750,--) en het door de aansprakelijke partij vergoede bedrag aan buitengerechtelijke kosten (€ 20.000,--).

Op grond van artikel 6:96 lid 2, aanhef en onder b en c, BW komen redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid en ter verkrijging van voldoening buiten rechte als vermogensschade voor vergoeding in aanmerking. Deze kosten moeten dan wel voldoen aan de zogenaamde dubbele redelijkheidstoets: de kosten moeten binnen een redelijke omvang blijven en het moet redelijk zijn dat de kosten in de gegeven omstandigheden zijn gemaakt.  De tekst en de strekking van artikel 6:96 lid 2 BW stellen echter geen eisen aan de wijze van berekening van deze kosten.

Het gerechtshof Amsterdam oordeelde dat bij de beoordeling van de vraag welke kosten wegens buitengerechtelijke werkzaamheden redelijk zijn, niet de no-cure-no-pay afspraak tot uitgangspunt moet worden genomen, maar het aantal gewerkte uren, de verrichte werkzaamheden en het gehanteerde uurtarief, ook al was de keuze van de benadeelde voor een no-cure-no-pay overeenkomst redelijk. In cassatie speelt vervolgens de vraag of de rechter bij de beoordeling van de redelijkheid van de omvang van de buitengerechtelijke kosten zich heeft te richten op de hoogte van een door de benadeelde met zijn rechtsbijstandverlener overeengekomen bedrag, danwel op de werkelijk verrichtte werkzaamheden en kosten.

De Hoge Raad overweegt dat de vergoeding van buitengerechtelijke kosten ertoe strekt dat de benadeelde ook op het punt van de gemaakte kosten komt te verkeren in de vermogenspositie waarin hij zonder de aansprakelijkheidscheppende gebeurtenis zou hebben verkeerd. De vraag in hoeverre kosten die de benadeelde heeft gemaakt op grond van artikel 6:96 lid 2 BW voor vergoeding in aanmerking komen, dient aan de hand van deze maatstaf te worden beantwoord met inachtneming van alle omstandigheden van het geval.

De Hoge Raad stelt vast dat het gerechtshof niet is ingegaan op de door benadeelde genoemde omstandigheden van het geval. Als het hof dit gedaan zou hebben omdat het van oordeel was dat artikel 6:96 lid 2 BW geen grondslag kan bieden voor een kostenberekening op basis van een no-cure-no-pay overeenkomst, dan is het hof van een onjuiste rechtsopvatting uitgegaan. Als het hof van oordeel was dat voor een zodanige kostenberekening onvoldoende grond bestond dan had het hof dit beter dienen te motiveren, aldus de Hoge Raad. Het arrest wordt vernietigd en verwezen naar het gerechtshof Den Haag ter verdere behandeling en beslissing.

Uit dit arrest volgt dus dat buitengerechtelijke kosten op basis van een no-cure-no-pay overeenkomst onder omstandigheden redelijke kosten in de zin van artikel 6:96 BW kunnen zijn.