1. Home
  2. Kennis
  3. Artikelen
  4. Loon bij oproepkrachten, tenminste 3 uur?

Loon bij oproepkrachten, tenminste 3 uur?

Op 19 juli jl. deed het gerechtshof Leeuwarden uitspraak in een zaak over verschuldigd loon bij oproepkrachten. Deze uitspraak werd door de kranten opgepikt en ook de vakbond FNV Bondgenoten maakte er melding van op hun site. Er is zelfs gesuggereerd dat deze uitspraak vergaande consequenties voor werkgevers zou hebben nu oproepkrachten achterstallig loon tot vijf jaar terug kunnen gaan vorderen. Of het nu zo’n vaart zal lopen, is nog maar de vraag.Waar ging het om? Een werkneemster, in diens...
Leestijd 
Auteur artikel Melanie Breedveld (uit dienst)
Gepubliceerd 28 juli 2011
Laatst gewijzigd 16 april 2018
Op 19 juli jl. deed het gerechtshof Leeuwarden uitspraak in een zaak over verschuldigd loon bij oproepkrachten. Deze uitspraak werd door de kranten opgepikt en ook de vakbond FNV Bondgenoten maakte er melding van op hun site. Er is zelfs gesuggereerd dat deze uitspraak vergaande consequenties voor werkgevers zou hebben nu oproepkrachten achterstallig loon tot vijf jaar terug kunnen gaan vorderen. Of het nu zo’n vaart zal lopen, is nog maar de vraag.Waar ging het om? Een werkneemster, in dienst bij een taxibedrijf, had eerst een nul-urencontract, maar in de loop van de tijd was haar contract aangepast naar (op het laatst) een contract voor 12 uur per week. Zij verzorgde schoolritten aan de hand van een vooraf vastgestelde schoolroute. Bij aanvang van ieder schooljaar werd het schoolvervoer over de chauffeurs verdeeld en wist dus iedere chauffeur welke ritten gereden moesten worden. Daarnaast werd werkneemster op wisselende tijden opgeroepen voor andere ritten. Deze ritten werden een dag tevoren via een rooster kenbaar gemaakt of soms op de dag zelf telefonisch doorgegeven. De ritten sloten al dan niet aan op het begin of het einde van de schoolritten. De werkneemster hield zelf ritstaten bij waarop zij haar begin en eindtijden noteerde. Was het totaal aantal gereden uren in een maand hoger dan 12 uur per week, dan werden de meeruren uitbetaald. Was het aantal uren minder dan 12 uur per week, dan werd op basis van 12 uur per week afgerekend, de mindere uren werden als verlofuren aangemerkt.

De werkneemster heeft haar dienstverband zelf opgezegd en vervolgens achterstallig loon gevorderd met een beroep op artikel 7:628a BW. Dit artikel ziet op de minimum aanspraak op loon per oproep. “Indien een arbeidsomvang van minder dan 15 uur is overeengekomen en de tijdstippen waarop de arbeid moet worden verricht niet zijn vastgelegd, dan wel indien de omvang van de arbeid niet of niet eenduidig is vastgelegd, heeft de werknemer voor iedere periode van minder dan drie uur waarin hij arbeid heeft verricht, recht op het loon waarop hij aanspraak zou hebben indien hij drie uur arbeid zou hebben verricht.”, aldus het wetsartikel. Dit artikel beoogt in arbeidssituaties, waarbij onzekerheid bestaat over de tijdstippen en de duur van de arbeid, een financiële compensatie te geven voor deze onzekerheid.

De kantonrechter en later ook het hof hebben een onderscheid gemaakt tussen enerzijds de vaste schoolritten van de werkneemster (de schoolroute)  en anderzijds de overige ritten. Met betrekking tot de vaste schoolritten was sprake van een duidelijk arbeidspatroon. Artikel 7:628a BW is dan niet van toepassing. De werkgever mocht dan ook volstaan met betaling voor deze schoolritten op basis van de werkelijke rittijden ook al duurde deze schoolritten korter dan drie uur.

Op de andere ritten was artikel 7:628a BW wel van toepassing. De werkgever probeerde in de praktijk tegemoet te komen aan de bedoeling de arbeidstijden van een oproepkracht niet teveel te versnipperen over een dag. Daarom waren de ritten gepland direct voor of na een vaste schoolroute. Desalniettemin was, volgens de rechters, nog steeds sprake van onduidelijkheid over de vraag hoe laat de werkneemster moest beginnen dan wel klaar zou zijn met een rit. Volgens het hof had de werkgever het werk dan ook zo moeten organiseren dat een ‘verlengde schooldienst’, zoals de andere ritten werden aangeduid, tenminste drie uur zou duren. Voor zover de werkgever dat niet heeft gedaan, dient in gevolge artikel 7:628a BW daarvoor toch drie uur loon te worden betaald, ook al was de daadwerkelijke rittijd aanmerkelijk korter.

De vraag die nu nog beantwoord moet worden is over hoeveel uur per dag de werkneemster daadwerkelijk moet worden uitbetaald. Volgens haar berekening zou voor iedere, apart geregistreerde rit op een dag, niet zijnde de vaste schoolroutes, drie uur loon moeten worden betaald. Hierin volgt het hof haar niet. Deze benadering zou namelijk tot de ongerijmde consequentie leiden dat voor bepaalde delen van de dag dubbel betaald zou moeten worden. Dit kan naar het oordeel van het hof natuurlijk niet de bedoeling van de wetgever zijn geweest. Dit wordt dus nog vervolgd.

Deze uitspraak van het hof is op zich niet nieuw. Het oordeel scherpt de relevantie van artikel 7:628a BW nog eens aan. Ook bij oproepkrachten is het van belang om duidelijke afspraken te maken over de omvang van de arbeid en de werktijden. Onduidelijke afspraken kunnen leiden tot een forse loonaanspraak voor de werknemer. Of deze uitspraak van het hof ertoe zal leiden dat oproepkrachten massaal achterstallig loon gaan vorderen, valt nog maar te betwijfelen.