1. Home
  2. Kennis
  3. Artikelen
  4. Meer helderheid over transparantiebeginsel privacyrecht op komst

Meer helderheid over transparantiebeginsel privacyrecht op komst

Het Belgische Grondwettelijke Hof heeft onlangs in een arrest (pdf) aan het Europese Hof van Justitie uitleg gevraagd over de strekking van het transparantiebeginsel uit het privacyrecht. Het Belgische Hof wil met name weten of, en zo ja onder welke omstandigheden, het is toegestaan uitzonderingen op dit transparantiebeginsel in de wet op te nemen. De kwestie is daarmee relevant voor alle partijen die heimelijk persoonsgegevens verwerken.Korte samenvatting achtergronden kwestieDe kwestie gaat...
Leestijd 
Auteur artikel Mark Jansen
Gepubliceerd 13 december 2012
Laatst gewijzigd 16 april 2018
Het Belgische Grondwettelijke Hof heeft onlangs in een arrest (pdf) aan het Europese Hof van Justitie uitleg gevraagd over de strekking van het transparantiebeginsel uit het privacyrecht. Het Belgische Hof wil met name weten of, en zo ja onder welke omstandigheden, het is toegestaan uitzonderingen op dit transparantiebeginsel in de wet op te nemen. De kwestie is daarmee relevant voor alle partijen die heimelijk persoonsgegevens verwerken.

Korte samenvatting achtergronden kwestie

De kwestie gaat in de kern om het volgende (zie ook de iets uitgebreidere samenvatting van het Expertisecentrum Europees Recht). Het Beroepsinstituut van vastgoedmakelaars BIV heeft voor de rechtbank van Charleroi personen of bedrijven gedagvaard en gevorderd dat zij bepaalde handelingen zouden staken. Het bewijs voor die (beweerdelijk onrechtmatige) handelingen is (deels) afkomstig van privédetectives.

De Belgische rechtbank vraagt zich af of dit bewijs wel rechtmatig is verkregen, nu die privédetectives niet aan de betrokkenen kenbaar hebben gemaakt dat persoonsgegevens van hen zijn verzameld. Dit terwijl een van de grondbeginselen van het privacyrecht nu juist het transparantiebeginsel is.

Transparantiebeginsel van het privacyrecht

Op grond van de artikelen 10 en 11 van de privacyrichtlijn moet degene die verantwoordelijk is voor de verwerking van persoonsgegevens de betrokkene onder meer informeren over zijn identiteit, de doeleinden van de verwerking en - voor zover noodzakelijk - van verdere informatie. Achterliggende gedachte is dat de betrokkene (degene wier gegevens worden verwerkt) zo altijd weet, althans kan weten, welke partijen beschikken over zijn gegevens en voor welke doeleinden die gegevens worden verwerkt. Dit transparantiebeginsel uit deze Europese richtlijn is in Nederland geïmplementeerd (lees: vertaald naar Nederlands recht) in artikel 33 Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) en artikel 34 Wbp.

Beperkte uitzonderingen op dit beginsel

Diezelfde Europese privacyrichtlijn bepaalt dat er slechts beperkt uitzonderingen mogen worden gemaakt op dit transparantiebeginsel. In artikel 13 lid 1 van de richtlijn staat namelijk dat beperking alleen mag wanneer dit noodzakelijk is ter vrijwaring van

  1. de veiligheid van de Staat;

  2. de landsverdediging;

  3. de openbare veiligheid;

  4. het voorkomen, het onderzoeken, opsporen en vervolgen van strafbare feiten of schendingen van de beroepscodes voor gereglementeerde beroepen;

  5. een belangrijk economisch en financieel belang van een Lid-Staat of van de Europese Unie, met inbegrip van monetaire, budgettaire en fiscale aangelegenheden;

  6. een taak op het gebied van controle, inspectie of regelgeving, verbonden, ook al is dit incidenteel, met de uitoefening van het openbaar gezag in de onder 3), 4) en 5), bedoelde gevallen;

  7. de bescherming van de betrokkene of van de rechten en vrijheden van anderen.


Deze ruimte om uitzonderingen te maken is in Nederland met name geimplementeerd in artikel 43 Wbp en artikel 44 Wbp.

Interpretatieruimte voor de lidstaat of niet?

In het Belgische wetboek staat kennelijk dat privédetectives niet hoeven te voldoen aan het transparantiebeginsel. De gedachte hierachter zal zijn dat zij hun werk niet kunnen doen wanneer ze de persoon die door hen wordt geobserveerd of waarover zij anderszins informatie verzamelen daarvan op de hoogte moeten stellen.

De vraag is echter of die uitzonderingspositie voor privédetectives wel past binnen de hiervoor genoemde lijst van uitzonderingen uit de privacyrichtlijn. Het Belgische Grondwettelijke Hof stelt zich in dat kader de vraag in hoeverre er enige interpretatieruimte voor de lidstaten bestaat bij het toepassen van die uitzonderingen. Het Hof van Justitie heeft namelijk in de arresten Asociación Nacional de Establecimientos Financieros de Crédito en Federación de Comercio Electrónico y Marketing Directo van 24 november 2011 onder meer benadrukt dat binnen de hele Europese Unie in principe een geharmoniseerd privacyrecht geldt, dat lidstaten wel op de richtlijn aanvullende, maar niet daarvan afwijkende regels mogen vaststellen en dat bij het toepassen van uitzonderingen op de richtlijn altijd een juist evenwicht moet worden bewaakt tussen de verschillende door de rechtsorde van de Europese Unie beschermde grondrechten (waaronder dus ook het privacyrecht).

Drie vragen gesteld door het Hof

Maar wat betekent dat door het Hof van Justitie geschetste kader nu concreet? Het Belgische Grondwettelijke Hof stelt hierover drie vragen, die ik zal citeren en vervolgens kort zal toelichten.
1. Dient artikel 13, lid 1, onder g), in fine, van de richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens aldus te worden geïnterpreteerd dat het de lidstaten vrij staat al dan niet in een uitzondering te voorzien op de in artikel 11, lid 1, bedoelde onmiddellijke informatieplicht, indien dit noodzakelijk is ter bescherming van de rechten en vrijheden van anderen of zijn de lidstaten ter zake aan beperkingen onderworpen ?

De achtergrond van deze vraag is de volgende. Het Hof vraagt zich af of de in de richtlijn opgenomen uitzondering met zich meebrengt dat een lidstaat naar eigen inzicht uitzonderingen op het privacyrecht mag opnemen in de eigen wetgeving, zolang die uitzondering maar betrekking heeft op de "de bescherming van de betrokkene of van de rechten en vrijheden van anderen"?

Zo ja, dan zouden er grote verschillen in toepassing van het Europese privacyrecht tussen de verschillende lidstaten kunnen gaan ontstaan, nu dan immers iedere lidstaat andere uitzonderingen kan toevoegen aan de wet. De drempel van "de bescherming van de betrokkene of van de rechten en vrijheden van anderen" is immers snel gehaald (althans argumentatie daarvoor is altijd wel te bedenken).

Zijn dergelijke Europese verschillen wel wenselijk, nu juist is benadrukt dat in Europa een overkoepelend privacyrecht zou moeten gelden? Als er echter beperkingen gelden voor het formuleren van uitzonderingen, welke beperkingen zijn dit dan concreet?
2. Vallen de beroepsactiviteiten van privédetectives, die door het interne recht worden geregeld en worden uitgeoefend ten dienste van overheden die ertoe zijn gemachtigd elke inbreuk op de bepalingen tot bescherming van een beroepstitel en tot organisatie van een beroep aan te klagen bij de gerechtelijke overheden, naar gelang van de omstandigheden, onder de uitzondering bedoeld in artikel 13, lid 1, onder d) en g), in fine, van de voormelde richtlijn ?

De eerste vraag is abstract van karakter: binnen welke kaders mogen lidstaten uitzonderingen op het privacyrecht formuleren? Deze tweede vraag is heel concreet: voldoet de uitzondering die België heeft gemaakt voor privedetectives aan dit kader of niet?
3. Is, indien het antwoord op de tweede vraag ontkennend zou zijn, artikel 13, lid 1, onder d) en g), in fine, van de voormelde richtlijn verenigbaar met artikel 6, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, meer bepaald met het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie ?

Deze derde vraag is wellicht nog wel de meest interessante. De Belgische kwestie kwam bij het Grondwettelijke Hof terecht nadat de rechtbank in Charleroi vragen aan het Grondwettelijk Hof had gesteld. De rechtbank in Charleroi vroeg zich namelijk af of het niet in strijd met het gelijkheidsbeginsel is om van privédetectives te verlangen dat zij zich houden aan de transparantieverplichting, terwijl daarmee de facto hun beroep onmogelijk wordt gemaakt. Deze vraag wordt in feite een op een herhaald door het Grondwettelijk Hof in deze vraag aan het Hof van Justitie.

De vraag is interessant, omdat deze evengoed eenvoudig is om te draaien. Enerzijds is het inderdaad de vraag of het transparantiebeginsel uit het privacyrecht het beroep van privédetectives onmogelijk maakt, anderzijds kun je je afvragen wat het privacyrecht nog waard is wanneer er allerlei uitzonderingen worden toegestaan om bepaalde beroepen en diensten in stand te houden. En dreigt er geen wildgroei aan uitzonderingen wanneer de uitzondering voor privédetectives door het Hof van Justitie wordt goedgekeurd? Het zal waarschijnlijk aankomen op een weging van belangen en het is interessant om te zien hoe het Hof van Justitie die afweging zal maken.

Niet alleen voor privedetectives interessant

Deze kwestie is dan ook niet alleen interessant voor privédetectives. Ook voor andere partijen die heimelijk persoonsgegevens verzamelen (marketingbureaus, recruiters, adressenhandelaren, etc.) zal mogelijk duidelijk worden of voor hen de transparantieverplichting wel of niet geldt.

Sterker nog, de vragen 1 en 3 zijn zo algemeen geformuleerd, dat de kans best aanwezig is dat het Hof ook met algemeen geformuleerde antwoorden komt over het toepassen van uitzonderingen op het privacyrecht (niet alleen voor uitzonderingen op de transparantieverplichting, maar voor alle beginselen van het privacyrecht). Daarmee zou ineens duidelijk kunnen worden in of, en zo ja in hoeverre, uitzonderingen op de regels van het privacyrecht toegestaan zijn.

Het kan tot wel drie jaar duren voordat het Hof van Justitie de Belgische ragen heeft beantwoord. We houden u de op hoogte.