In zijn arrest van 27 april 2012 heeft de Hoge Raad bepaald dat een werknemer met terugwerkende kracht een vaste contractsomvang kan claimen op grond van artikel 7:610b BW (rechtsvermoeden).
In dit arrest was de casus als volgt: De werkneemster was werkzaam als postbezorger. Vanaf 1 oktober 2008 had zij een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Op 11 maart 2009 heeft de werkgeefster een arbeidsovereenkomst ter ondertekening aan de werkneemster gezonden, met daarin opgenomen een arbeidsomvang van gemiddeld 18 uur per week. De werkneemster heeft deze ondertekend. Nadien heeft zij gesteld dat zij in 2008 in werkelijkheid gemiddeld meer uren per week werkte dan 18 uur en heeft zij om aanpassing van het contract verzocht. De werkgeefster heeft dat verzoek niet gehonoreerd. De werkneemster heeft een verklaring voor recht gevorderd dat zij vanaf 1 oktober 2008 in vaste dienst is voor gemiddeld 23 uur per week, alsmede een veroordeling tot betaling van het achterstallig salaris. De kantonrechter heeft de vorderingen afgewezen. Het hof heeft voor recht verklaard dat de werkneemster vanaf 1 juli 2009 bij de werkgeefster in dienst is voor gemiddeld 21 uur per week. Het hof heeft geoordeeld dat het verzoek in de brief van 1 juli 2009 moet worden uitgelegd als een verzoek tot urenuitbreiding op grond van het rechtsvermoeden van artikel 7:610b BW. Dit verzoek kan volgens het hof pas worden toegewezen op de datum dat de werkneemster voor het eerst (bij brief) heeft verzocht om urenuitbreiding op de grond dat zij structureel meer werkte dan was overeengekomen.
De Hoge Raad overweegt dat het oordeel van het hof dat een verzoek tot vaststelling van het aantal werkuren aan de hand van het rechtsvermoeden van artikel 7:610b BW niet kan worden toegewezen met ingang van een datum vóór die van de indiening van dat verzoek, uitgaat van een onjuiste rechtsopvatting. Volgens de Hoge Raad biedt noch de tekst van de wet, noch haar totstandkomingsgeschiedenis steun voor een zodanig beperkte uitleg. De enkele omstandigheid dat het verzoek om een grotere contractsomvang eerst op 1 juli 2009 is gedaan, kan volgens de Hoge Raad niet meebrengen dat het pas vanaf die datum kan worden toegewezen, zeker niet nu de op schrift gestelde (concept)overeenkomst die de aanleiding vormde tot het verzoek, pas in maart 2009 aan de werknemer ter ondertekening is toegezonden.
Werkgevers zullen bij het flexibel inzetten van hun werknemers (bijvoorbeeld door middel van een 0-urencontract dan wel door werknemers structureel afwijkend van hun contractsomvang in te zetten) er rekening mee moeten houden dat een werknemer met terugwerkende kracht een vaste contractsomvang kan claimen met het daarbij behorende salaris.
Het oordeel van de Hoge Raad heeft naar mijn mening een onwenselijk neveneffect. Immers, zonder dat de werknemer kenbaar maakt dat hij beschikbaar is om meer uren te werken, kan hij achteraf deze uren wel claimen. Niet alleen kan hij deze uren claimen om zijn contractsomvang achteraf verhoogd te krijgen, maar ook om meer salaris te ontvangen over deze grotere contractsomvang (in de periodes waarin hij minder dan de geclaimde contractsomvang is ingezet). De werkgever wordt hierdoor dus achteraf geconfronteerd met een werknemer die hij niet heeft kunnen inzetten, terwijl die werknemer mogelijk wel recht heeft op een grotere contractsomvang met het daarbij behorende salaris. Wellicht dat dit neveneffect kan worden ondervangen door te verdedigen dat de werknemer geen recht heeft op loon over de periode waarin hij niet kenbaar heeft gemaakt dat hij aanspraak maakt op een grote contractsomvang, omdat hij zich in die periode niet beschikbaar heeft gehouden voor arbeid. Wat hier ook van zij, duidelijk is dat de werkgever moeten oppassen bij het flexibel inzetten van zijn werknemers.
Met terugwerkende kracht een vaste contractsomvang claimen: het is mogelijk!
In zijn arrest van 27 april 2012 heeft de Hoge Raad bepaald dat een werknemer met terugwerkende kracht een vaste contractsomvang kan claimen op grond van artikel 7:610b BW (rechtsvermoeden).In dit arrest was de casus als volgt: De werkneemster was werkzaam als postbezorger. Vanaf 1 oktober 2008 had zij een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Op 11 maart 2009 heeft de werkgeefster een arbeidsovereenkomst ter ondertekening aan de werkneemster gezonden, met daarin opgenomen een arbeidsomva...
Leestijd
Auteur artikel
Dirkzwager
Gepubliceerd
04 juli 2012
Laatst gewijzigd
16 april 2018