In een recente beleidsbrief (2 december 2014) heeft minister Schippers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) een aantal concrete maatregelen aangekondigd die de “toegankelijkheid, effectiviteit en reikwijdte” van het medisch tuchtrecht zouden moeten vergroten.
De maatregelen zijn een (indirect) antwoord op de tweede evaluatie van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) die op verzoek van de Tweede Kamer in de periode 2012-2013 heeft plaatsgevonden. Kort samengevat was de belangrijkste conclusie van deze evaluatie dat te veel lichte en te weinig zware zaken bij de tuchtrechter worden aangebracht.
Om te stimuleren dat zo min mogelijk lichte zaken bij de tuchtrechter belanden vraagt minister Schippers in de beleidsbrief van 2 december 2014 allereerst aandacht voor een zo laagdrempelig en informeel mogelijke klachtafhandeling door de zorgaanbieder zélf. Voor de nadere uitwerking hiervan verwijst de minister naar het eerder dit jaar opgerichte Landelijk Meldpunt Zorg en het (momenteel in de Eerste Kamer liggende) wetsvoorstel voor de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz). De minister volgt uitdrukkelijk niet de aanbeveling van de onderzoekers om tuchtcolleges de bevoegdheid te geven om relatief lichte klachten naar andere klachtinstanties door te verwijzen. Een dergelijke bevoegdheid zou namelijk te zeer afbreuk doen aan de mogelijkheid voor patiënten om een tuchtklacht in te dienen (en behandeld te krijgen).
Wél neemt de minister van VWS de aanbeveling van de onderzoekers over om de mogelijkheid van een kostenveroordeling van de beklaagde partij te introduceren in situaties waarin de klacht tegen de zorgverlener geheel of gedeeltelijk gegrond wordt verklaard. Hiermee hoopt de minister klagers te kunnen stimuleren om in zwaardere zaken wél een tuchtklacht in te dienen. Introductie van een laagdrempelig griffierecht dient, anderzijds, een drempel op te werpen tegen het indienen van allerlei bagatelklachten.
Ten slotte bevat de beleidsbrief van de minister een tweetal maatregelen die vooral moeten garanderen dat de hele zware gevallen (ook) binnen de bevoegdheidssfeer van het tuchtrecht kunnen vallen. Zo wil de minister in de eerste plaats verduidelijkt zien dat het tuchtrecht van toepassing kan zijn op handelingen die BIG-geregistreerden niet in de hoedanigheid van BIG-geregistreerde verrichten en die ook niet of moeilijk onder het regime van de tweede tuchtnorm - handelen dat een weerslag heeft op het belang van de individuele gezondheidszorg - gebracht kunnen worden. Als voorbeeld noemt de minister zedendelicten of ander “handelen of nalaten dat een beroepsbeoefenaar niet betaamt”.
De tweede maatregel is de introductie van beroepsbeperkingen of zelfs een algeheel beroepsverbod in situaties waarin een voormalig BIG-geregistreerd beroepsbeoefenaar geheel of gedeeltelijk ongeschikt moet worden geacht om een ander beroep in de zorg uit te oefenen waarbij sprake is van behandeling van patiënten. Op dit moment staat de zwaarste tuchtrechtelijke sanctie - doorhaling van de inschrijving in het BIG-register - namelijk niet in de weg aan (bijvoorbeeld) het verrichten van voorbehouden handelingen in opdracht van een (nog) wél BIG-geregistreerde (zie artikel 35 lid 1 Wet BIG). De minister wil dan ook dat de tuchtrechter de bevoegdheid krijgt om de beroepsbeoefenaar bijvoorbeeld een algeheel verbod op te leggen om met bepaalde categorieën patiënten te werken of om voorbehouden handelingen te verrichten in opdracht van een BIG-geregistreerde.
Naar directe aanleiding van de casus Jansen Steur had de minister van VWS een zogenaamd Berufsverbot al eens eerder geopperd, maar toen leek de minister het heil vooral van het strafrecht te verwachten. De beleidsbrief van 2 december 2014 maakt echter duidelijk dat bij de omgang met ernstig disfunctionerende beroepsbeoefenaren (in de toekomst) ook voor het tuchtrecht een rol zal zijn weggelegd.