De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft zich op 7 juli jl. wederom uitgesproken omtrent de wenselijkheid van een toets aan de goede ruimtelijke ordening naast de akoestische toets die geboden is op grond van de Wet geluidhinder. Gebouwen die in de Wet geluidhinder zijn aangemerkt als geluidgevoelige objecten en derhalve niet krachtens deze wet worden beschermd, worden desondanks – zij het in mindere mate – beschermd tegen geluidhinder op grond van de Wet ruimtelijke ordening.
De raad van de gemeente ’s Gravenhage (hierna: de gemeente) heeft bij besluit van 9 juli 2009 het bestemmingsplan ‘Regentesse-/Valkenboskwartier-Zuid, 8e herziening (hierna: het plan) vastgesteld, waarbij de geluidzone van een industrieterrein is verruimd. Tegen dit besluit heeft B.V. De Verademing (hierna: De Verademing) beroep ingesteld, omdat haar kantoor door de wijziging van het plan binnen de nieuwe grenzen van de verruimde geluidszone is komen te vallen. Dit betekent voor De Verademing dat daardoor de mogelijkheid is ontstaan dat de geluidsbelasting op het kantoor zal toenemen tot het, in dit geval, binnen die zone geldende maximum van 50 dB(A).
De aanduiding “geluidzone industrie”, zoals opgenomen in het plan, komt niet overeen met de geluidzone zoals is vermeld in het akoestisch onderzoeksrapport dat aan het plan ten grondslag ligt. De zone is namelijk groter dan de zone die naar aanleiding van het akoestisch onderzoek op de kaart is aangeduid. De gemeente heeft bij de verruiming van de geluidzone haar plan louter getoetst aan de Wet Geluidhinder. De Verademing stelt dat de gemeente hierbij echter ten onrechte is voorbij gegaan aan de eisen die worden gesteld krachtens de Wet Ruimtelijke Ordening: het plan moet volgens haar namelijk ook voldoen aan de eis van een goede ruimtelijke ordening.
Een kantoor is weliswaar in de Wet Geluidhinder niet aangemerkt als geluidgevoelig object, maar zoals de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State eerder heeft geoordeeld, behoeven bedrijfsruimten waar gedurende een langere periode van de dag personen verblijven, toch een zekere bescherming tegen onaanvaardbare geluidhinder. Deze ruimten behoeven echter niet dezelfde bescherming te krijgen als een in de Wet Geluidhinder genoemde geluidgevoelige bestemming.[1] De Afdeling bevestigt dit in deze uitspraak en stelt daarbij dat de gemeente bij de vaststelling van het plan de vraag dient te beantwoorden of de geplande bestemming (i.c. de bestemming ‘Kantoren’), na afweging van alle betrokken belangen, een goede ruimtelijke ordening is.
Derhalve kan worden geconcludeerd dat de beoordeling van het aspect geluid in ruimtelijke plannen haar grondslag primair vindt in de Wet Geluidhinder, maar dat daarnaast de Wet Ruimtelijke Ordening zal moeten worden geraadpleegd voor de belangen die niet in deze wet worden gewaarborgd. Bij het ontbreken van een specifiek wettelijk kader, zal in het kader van een goede ruimtelijke ordening dan toch een akoestische afweging moeten worden gemaakt, om te beoordelen of de gebouwen in dat gebied niet worden blootgesteld aan onaanvaardbare geluidhinder.[2]
Daarnaast wordt in deze uitspraak nog een interessant onderwerp besproken. Het plan voorziet in een regeling voor een terrein waar voorheen geen bestemmingsplan van kracht was. Bij de uitgifte van de gronden in erfpacht zijn partijen een aantal bijzondere erfpachtvoorwaarden overeengekomen ten aanzien van de bestemming en het gebruik van de in erfpacht uit te geven gronden. Het betoog van De Verademing dat bij het vaststellen van het plan de bestemming en de gebruiks- en bebouwingsregels die voortvloeiden uit de erfpachtovereenkomst ongewijzigd in dit plan hadden moeten worden opgenomen, faalt. In het algemeen kan zowel aan een geldend bestemmingsplan als aan de situatie dat een gebied geen bestemmingsplan geldt, geen blijvende rechten worden ontleend. De gemeente kan bij de vaststelling van een bestemmingsplan, ook indien dat mede betrekking heeft op percelen waarvoor een erfpachtovereenkomst geldt, op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels vastleggen.
Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Maarten Baneke of Margriet Rotteveel
[1] ABRvS 15 januari 2003, inzake nr. 200200707/1.
[2] Zie ook: website ministerie van volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer: www.infomil.nl/onderwerpen/ruimte/ruimtelijke-ordening/handreiking/1-geluid/1-3-beleid-wet-en/1-3-3-geluid-en-een.
Niet-geluidgevoelige objecten beschermd tegen geluidhinder door eis van “goede ruimtelijke ordening”
De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft zich op 7 juli jl. wederom uitgesproken omtrent de wenselijkheid van een toets aan de goede ruimtelijke ordening naast de akoestische toets die geboden is op grond van de Wet geluidhinder. Gebouwen die in de Wet geluidhinder zijn aangemerkt als geluidgevoelige objecten en derhalve niet krachtens deze wet worden beschermd, worden desondanks – zij het in mindere mate – beschermd tegen geluidhinder op grond van de Wet ruimtelijke ordeni...
Leestijd
Auteur artikel
Maarten Baneke (uit dienst)
Gepubliceerd
28 oktober 2010
Laatst gewijzigd
16 april 2018